ECLI:NL:RBDHA:2021:690

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
C/09/18/5 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de schuldsaneringsregeling met schone lei en beoordeling van boedelachterstand in verband met beschermingsbewind en kosten regiotaxi

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een schuldenaar die onder de schuldsaneringsregeling viel. De rechtbank beoordeelde of de schuldenaar tekort was geschoten in de nakoming van verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar had in het verleden een achterstand in de afdrachtverplichting, die was ontstaan tijdens de periode van beschermingsbewind. De rechtbank stelde vast dat een deel van deze achterstand niet aan de schuldenaar kon worden toegerekend, omdat deze was ontstaan tijdens het beschermingsbewind. De bewindvoerder had verklaard dat de schuldenaar niet onrechtmatig had gehandeld en dat de achterstand niet aan hem kon worden toegerekend. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren had nagekomen en dat er geen redenen waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank besloot dat de schuldsaneringsregeling eindigde met een 'schone lei', wat betekent dat de schuldenaar niet langer aansprakelijk was voor de resterende schulden die niet aan hem konden worden toegerekend. Tevens werd de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld en het vastrecht bepaald. De uitspraak werd gedaan door rechter W.J. Don en was openbaar.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/18/5 R
Vonnis van 1 februari 2021
in de zaak van:
[schuldenaar],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres, postcode en woonplaats],
hierna: schuldenaar,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Verloop van de procedure

1.1
Bij vonnis van 11 januari 2018 is ten aanzien van schuldenaar de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. R.G.C. Veneman tot rechter-commissaris en van, laatstelijk, K.F. Petridis kantoorhoudende te Leidschendam, tot bewindvoerder.
1.2
De bewindvoerder heeft op de voet van artikel 351a van de Faillissementswet (Fw)
schriftelijk verslag uitgebracht ten aanzien van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.3
Bij brief van 11 januari 2021 heeft de bewindvoerder de rechtbank geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
1.4
Op 18 januari 2021 heeft de terechtzitting als bedoeld in artikel 352 Fw plaatsgevonden. Schuldenaar, bijgestaan door mr. J.M. van der Linden, M.A.T. Noordzij, namens de bewindvoerder, en B.B. de Frel-Houthuizen en S. Ravindran (Zekere Zaak, beschermingsbewindvoering) zijn ter zitting verschenen en gehoord.
1.5
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1
De termijn als bedoeld in artikel 349a Fw is op 11 januari 2021 verstreken. De rechtbank staat daarmee thans voor de vraag of schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling, tekort is geschoten in de nakoming van één of meer verplichtingen uit die regeling en, indien daarvan sprake mocht zijn, of deze tekortkoming aan schuldenaar kan worden toegerekend. Ingeval van een toerekenbare tekortkoming, kan de rechter daarbij bepalen dat de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, buiten beschouwing blijft.
2.2
Per 8 juni 2018 is bewind ingesteld over alle goederen die (zullen) toebehoren aan schuldenaar. [De beschermingsbewindvoerder] is als beschermingsbewindvoerder aangesteld. Dit bewind is op verzoek van schuldenaar per 16 maart 2019 door de kantonrechter beëindigd.
2.3
Vaststaat dat gedurende de schuldsaneringsregeling een achterstand in de afdrachtverplichting is ontstaan, die aanvankelijk ongeveer 3000 euro bedroeg, maar die door aflossingen van schuldenaar nu is verminderd tot 1800 euro, zoals blijkt uit de door de WSNP-bewindvoerder aangeleverde overzicht. Het gedeelte van deze achterstand dat tijdens het beschermingsbewind is ontstaan bedraagt circa 1600 euro. Het overige deel van de achterstand is ontstaan in de periode voorafgaand aan het beschermingsbewind. In de brief van 11 november 2020 van de rechter-commissaris aan de beschermingsbewindvoerder heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat de boedelachterstand voor zover deze is ontstaan in de periode van beschermingsbewind niet aan schuldenaar is toe te rekenen. Voorts wordt in deze brief gemeld dat aan de WSNP-bewindvoerder is meegedeeld dat deze desgewenst kan onderzoeken of de boedelachterstand bij de (gewezen) beschermingsbewindvoerder kan worden verhaald.
2.4
De (gewezen) beschermingsbewindvoerder wijst aansprakelijkheid voor het ontstaan van dit gedeelte van de boedelachterstand af. Hoewel de vraag of de beschermingsbewindvoerder aansprakelijk is voor de achterstand, niet ter beoordeling voorligt in de onderhavige procedure, is hetgeen hierna volgt wel van belang in het kader van de beoordeling van de toerekenbaarheid van de tekortkomingen, waar het schuldenaar zélf betreft. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden die er op wijzen dat de beschermingsbewindvoerder onrechtmatig heeft gehandeld door niet af te dragen aan de hand van het door de WSNP-bewindvoerder berekende vrij te laten bedrag (VTLB). De beschermingsbewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat schuldenaar erg boos werd toen hij slechts 27 euro per week kreeg als leefgeld, waarna de beschermingsbewindvoerder het leefgeld weer heeft vastgesteld op 50 euro per week. Uit de stukken en het verhandelde op de zitting is gebleken dat schuldenaar regelmatig gebruik heeft gemaakt van de regiotaxi, om zijn familie te bezoeken in Rotterdam. Denkbaar is, dat de rechter-commissaris daar - indien dit zou zijn verzocht - een correctie op het VTLB voor zou hebben toegestaan, gelet op het feit dat schuldenaar in een beschermde woonvorm woont en voor zijn welzijn afhankelijk is van sociale contacten met zijn familie en niet zelf over vervoer beschikt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat gebruik van de regiotaxi op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) slechts wordt toegekend aan mensen die zelf beperkt zijn in hun vervoersmogelijkheden op grond van hun lichamelijke of geestelijke gesteldheid. Ritten met de regiotaxi zijn niet duur, zodat het gebruik maken daarvan schuldenaar niet kan worden verweten en niet onredelijk is.
2.5
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming waar het betreft de achterstand zoals deze is ontstaan in de periode van beschermingsbewind en dat dit ook geldt voor wat betreft het restbedrag dat betrekking heeft op de periode voorafgaand aan het beschermingsbewind.
2.6
Vaststaat dat nieuwe schulden zijn ontstaan aan Menzis en het CAK, die in omvang tezamen nu nog circa € 300,00 bedragen. Schuldenaar heeft voor beide schulden een betalingsregeling getroffen die wordt nagekomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de schulden binnen afzienbare tijd geheel zijn voldaan. De rechtbank acht dit niet een zodanige tekortkoming dat dit verlening van de schone lei verhindert.
2.7
Daarnaast zijn door schuldenaar alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren nagekomen. Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen en van zodanige redenen is ook niet gebleken. De rechtbank zal beslissen zoals hierna vermeld. Kort gezegd brengt deze beslissing mee dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van schuldenaar eindigt met de zogenoemde “schone lei”.
2.8
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast dat schuldenaar niet toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen;
- verstaat dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van schuldenaar zijn geëindigd op 11 januari 2021;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 3.291,32 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- stelt het vastrecht vast op € 657,-, voor zover de boedel toereikend is.
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2021 in tegenwoordigheid van F.J. Knaap LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.