ECLI:NL:RBDHA:2021:6897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB 20/6410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor onbekende herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op 8 maart 1984, heeft een onbekende nationaliteit en is in 2001 als minderjarige Nederland binnengekomen. Hij heeft sindsdien verschillende verblijfsaanvragen ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het paspoortvereiste. Eiser heeft betoogd dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om een paspoort te verkrijgen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het paspoortvereiste. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6410

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

ProcesverloopBij besluit van 27 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is in het besluit van 19 juli 2020 (het bestreden besluit) kennelijk ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt geboren te zijn op 8 maart 1984 en heeft een onbekende nationaliteit. Hij is naar eigen zeggen op 4 februari 2001 als minderjarige samen met zijn zus Nederland binnengekomen. Eiser stelt dat hij, net als zijn zus, is opgegroeid in een kindertehuis in (het huidige) Azerbeidzjan. Daar heeft eiser vanaf ongeveer zijn vierde levensjaar tot zijn vertrek gewoond. Tijdens zijn verblijf in Nederland heeft hij verschillende verblijfsaanvragen gedaan. Deze aanvragen hebben niet tot rechtmatig verblijf geleid. Tijdens zijn verblijf in Nederland is hij getrouwd met zijn echtgenote die de Nederlandse nationaliteit bezit. Uit het huwelijk is in Nederland een zoon geboren. De zoon is in bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn moeder en vrijgesteld van het paspoortvereiste.
2. Op 23 februari 2001 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend. Tijdens zijn verblijf in Nederland heeft eiser in de loop der jaren de Russische, Azerbeidjaanse en Armeense ambassades bezocht en is hij herhaaldelijk aan deze ambassades gepresenteerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). De Russische ambassade heeft in een bericht van 22 augustus 2016 laten weten dat zij niet vast kunnen stellen dat hij de Russische nationaliteit heeft. Hij is op 26 oktober 2009 aan de Azerbeidzjaanse ambassade gepresenteerd. De Azerbeidjaanse ambassade heeft geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten aanwezig waren om zijn nationaliteit vast te stellen. Hij is op 8 december 2008 gepresenteerd aan de Armeense ambassade. De Armeense ambassade heeft geconcludeerd dat de taal en het accent van eisers Russisch onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan hem een grensoverschrijdend document te verstrekken.
3. Op 25 november 2019 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Verweerder heeft de aanvraag ook afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste. Het familieleven kan ook elders, buiten Nederland, worden uitgeoefend.
Op wat eiser hiertegen aanvoert, wordt, voor zover van belang, hierna verder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vrijstelling van het paspoortvereiste
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) kan een aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Op grond van de artikelen 3.72 en 3.102, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag niet afgewezen als de vreemdeling heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. Verweerder mag dan van de vreemdeling verlangen dat hij, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden overlegt waarmee dat wordt aangetoond.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet voldoet aan het paspoortvereiste. De vraag is of verweerder heeft kunnen bepalen dat eiser niet wordt vrijgesteld van het paspoortvereiste. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij niet (meer) in het bezit van een paspoort kan worden gesteld, en dat hij hiertoe voldoende inspanningen heeft verricht. Aan verweerder komt beoordelingsruimte toe bij de vraag of eiser heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een paspoort. De rechtbank kan daarom slechts terughoudend toetsen.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet kan worden vrijgesteld van het paspoortvereiste. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser voldoende inspanningen heeft verricht om alsnog in het bezit te worden gesteld van een paspoort. Verweerder heeft hierbij betrokken dat er geen verklaring van de autoriteiten is overgelegd waaruit blijkt dat geen paspoort wordt verstrekt. Eiser heeft in een eerdere procedure een brief van het kinderziekenhuis in Baku, Azerbeidzjan, overgelegd. Deze brief is op 28 december 2005 door het Bureau Documenten van verweerder onderzocht. Volgens dit onderzoek kan niet over de echtheid van deze brief worden geadviseerd omdat referentiemateriaal ontbreekt. Gelet op het ontbreken van andere documenten heeft eiser volgens verweerder onvoldoende inzicht gegeven in zijn identiteit en nationaliteit, zodat deze niet is komen vast te staan. Dat aan de zus van eiser wel een verblijfsdocument is verleend, leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel.
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de door hem aangevoerde redenen voor het ontbreken van een paspoort. Eiser heeft zich meerdere malen tot verschillende ambassades gewend met een verzoek tot afgifte van een paspoort of ander grensoverschrijdend document. Eiser is tevens op eigen gelegenheid naar de verschillende ambassades gegaan, waaronder de Russische en Azerbeidjaanse ambassades in september 2013. Daarnaast is eiser door DT&V bij een drietal ambassades gepresenteerd. Naar aanleiding van deze presentaties is door elk van deze ambassades schriftelijk geconcludeerd dat er onvoldoende aanknopingspunten bestaan om de nationaliteit van eiser vast te stellen. Geen van deze ambassades heeft daarom een grensoverschrijdend document aan eiser verstrekt. Eiser heeft getracht om het document met betrekking tot zijn verblijf in het kinderziekenhuis in Baku te laten onderzoeken door het Rode Kruis in Azerbeidzjan. Zij hebben op 6 juli 2010 echter laten weten dat zij niet langer in de positie zijn om de aanvraag te behandelen en dat eiser contact op moest nemen met de ambassade van Azerbeidzjan in Nederland. Ook onderzoek door het Rode Kruis in Nederland heeft niet tot resultaat geleid. In het dossier bevinden zich onbeantwoord gebleven brieven aan de Azerbeidzjaanse ambassade, waaronder een in bezwaar overgelegde kopie van een aangetekend verzonden brief van 13 april 2020. Eiser betoogt hiermee voldoende inspanningen te hebben geleverd om van de ambassade van Azerbeidzjan, Armenië of Rusland een reisdocument of paspoort te verkrijgen. Dit wordt hem echter telkens geweigerd. Daarnaast is aan de zus van eiser in het kader van een pardonaanvraag een vergunning verleend in februari 2008. In haar geval is wel bewijsnood aangenomen en gaat verweerder uit van Azerbeidzjan als land van herkomst, terwijl ook zij geen paspoort of andere identificerende documenten bezat.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich onvoldoende heeft ingespannen om in het bezit van een paspoort te komen zodat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het paspoortvereiste. Eiser voert terecht aan dat er wel degelijk aanknopingspunten bestaan voor vrijstelling van het paspoortvereiste. In de situatie van de zus van eiser is bewijsnood aangenomen. De zus van eiser is samen met eiser Nederland ingereisd en bezat ook geen identificerende documenten. De familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn zus wordt door verweerder niet betwist. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er in deze situatie geen sprake is van gelijke gevallen door enkel te stellen dat de aanvraag van de zus in het kader van de pardonregeling is toegekend. Bezien in samenhang met de veelvuldige en onsuccesvolle presentaties bij de drie ambassades en het document van het kinderziekenhuis heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt waarom nog steeds redelijkerwijs van eiser zou mogen worden verwacht dat hij meer bescheiden en gegevens overlegt, dan wel dat hij daartoe meer inspanning moet leveren.

Vrijstelling van het mvv-vereiste

9. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, kan de aanvraag worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb wordt vrijstelling van dit vereiste verleend aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Niet in geschil is dat eiser privéleven heeft opgebouwd gedurende de jaren die hij in Nederland heeft verbleven. Ook is niet in geschil dat er familieleven bestaat tussen eiser, zijn echtgenote en zijn zoon. Verweerder moet daarom een belangenafweging maken tussen het belang van eiser bij uitoefening van het recht op privéleven in Nederland en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Dit laatste belang dient ook afgewogen te worden tegen het belang van eiser bij het kunnen uitoefenen van het recht op familieleven met zijn kind en echtgenote in Nederland. Hierbij moet verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Deze belangenafwegingen toetst de rechtbank enigszins terughoudend.
Belangenafweging privéleven
10. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt in het kader van het privéleven van eiser. Verweerder weegt in het voordeel van eiser dat hij al negentien jaar in Nederland verblijft, met als gevolg dat er sterke banden bestaan met Nederland. Nu het een eerste toelating betreft, is eisers uitgangspositie minder sterk. Omdat eiser meerderjarig is, mag worden verwacht dat hij zich kan handhaven in zijn land van herkomst. Eiser is in zijn land van herkomst geboren en heeft daar zijn vormende jaren doorgebracht. Hij is er naar school geweest en spreekt de taal. Daarom gaat verweerder ervan uit dat eiser in zijn land van herkomst nog privéleven heeft, of dat samen kan opbouwen met zijn echtgenote. Volgens verweerder bestaat er twijfel over de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit. Eiser heeft onvoldoende aangetoond niet uit Nederland te kunnen vertrekken. Eiser is diverse keren tevergeefs bij ambassades gepresenteerd. Hij heeft wel documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij heeft getracht aan identiteitsdocumenten gekomen, maar geen stukken met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit. Deze twijfel is niet weggenomen. Verweerder weegt daarom ook in eisers nadeel dat hij niet in het bezit is van een geldig paspoort.
11. Eiser voert aan dat aan hem vrijstelling van het mvv-vereiste verleend had moeten worden. Verweerder heeft de in dit kader gemaakte belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel laten uitvallen. Eiser heeft aangevoerd dat hij al 19, nu 20, jaar in Nederland woont, hier een leven wil opbouwen en wil gaan werken om voor zijn gezin te zorgen. Eiser heeft een arbeidsovereenkomst overgelegd die hij kan ondertekenen op het moment dat hij mag werken. Hij heeft geen familie in het land van herkomst. Zijn enige familie, zijn zus, woont ook in Nederland. Ook doet hij vrijwilligerswerk, is hij actief binnen een geloofsgemeenschap en heeft hij hier sociale contacten.
12. Ter zitting is aan verweerder gevraagd van welk land van herkomst in het besluit wordt uitgegaan. Bovenaan het bestreden besluit wordt eisers nationaliteit aangeduid als zijnde Russisch. Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het hier een onhandige verschrijving betreft en dat het land van herkomst niet vast is komen te staan. Verweerder werpt eiser dan ook tegen dat de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet is weggenomen.
13. De rechtbank is van oordeel dat, nu in het besluit wordt gerefereerd aan een – overigens niet nader gespecificeerd –land van herkomst terwijl ook aan eiser wordt tegengeworpen dat de twijfel over zijn identiteit en nationaliteit niet is weggenomen, het besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft overwogen dat eiser in het land van herkomst is geboren en dat hij daar zijn vormende jaren heeft doorgebracht. Hieruit maakt de rechtbank op dat met ‘land van herkomst’ kennelijk naar Azerbeidzjan wordt verwezen. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat eiser de taal van het land van herkomst spreekt, terwijl eiser niet of nauwelijks Azeri spreekt. Het bestreden besluit is dan ook innerlijk tegenstrijdig.
14. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de twijfel over eisers identiteit en nationaliteit niet is weggenomen. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat hiervoor is overwogen.
Belangenafweging familieleven
15. Verweerder heeft tevens een belangenafweging gemaakt in het kader van het familieleven van eiser. Verweerder heeft in de belangenafweging betrokken dat eiser vanaf 2001 in Nederland is, maar hier nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het betreft een eerste toelating waardoor eisers uitgangspositie minder sterk is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een objectieve belemmering om het familieleven met eisers echtgenote en zoon in het land van herkomst uit te oefenen. Ook is niet gebleken van subjectieve belemmeringen om het familieleven met het gezin buiten Nederland uit te oefenen. Eisers zoon is vijf jaar oud. Nu hij nog jong is en nog niet lang in Nederland heeft gewoond, is hij niet geworteld in Nederland. Ook heeft eiser niet aangetoond dat zijn zoon stateloos is, nu hij niet heeft aangetoond dat hij niet alle documenten kan verkrijgen die nodig zijn voor afgifte van een paspoort aan zijn zoon. Verweerder neemt aan dat eisers zoon zich in het algemeen in eisers land van herkomst kan ontwikkelen zoals naar lokale maatstaven gebruikelijk is. Er zijn geen bijzondere obstakels om weer in het land van herkomst te gaan wonen en het leven met eisers zoon op te pakken. Met betrekking tot de stelling van eiser dat hij niet kan vertrekken uit Nederland stelt verweerder zich op het standpunt dat niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden sinds het besluit van eiser in het kader van het buitenschuld-beleid.
16. Eiser betoogt dat er objectieve belemmeringen bestaan om het familieleven in het land van herkomst uit te oefenen. De zoon van eiser heeft momenteel rechtmatig verblijf in Nederland maar is stateloos, aldus eiser. Verweerder heeft in de belangenafweging niet kenbaar betrokken dat de zoon geen nationaliteit of paspoort bezit. De vrouw van eiser heeft de Nederlandse nationaliteit. Rusland, Azerbeidzjan en Armenië laten hem en zijn familie niet toe en werken niet mee met het verkrijgen van een grensoverschrijdend document. Eiser heeft geen land van herkomst om naar terug te keren, nu na presentatie bij de ambassades van genoemde landen door hen onvoldoende aanknopingspunten aanwezig werden bevonden om aan eiser een grensoverschrijdend document te verlenen of om zijn identiteit te bevestigen. Eiser is er, ook met medewerken van DT&V, niet in geslaagd om een grensoverschrijdend document te verkrijgen. Ook verdere pogingen van eiser en zijn gemachtigde om in contact te komen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten zijn onbeantwoord gebleven.
17. De rechtbank is van oordeel, met verwijzing naar wat hiervoor is overwogen, dat verweerder onterecht de mogelijkheid van familieleven in het land van herkomst in de afweging heeft betrokken nu verweerder eveneens heeft tegengeworpen dat het land van herkomst niet is komen vast te staan. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er geen belemmeringen bestaan om het familieleven in het land van herkomst uit te oefenen. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende kenbaar in het besluit betrokken dat aan eiser sinds zijn verblijf in Nederland, ondanks veelvuldige pogingen van eiser en DT&V, geen document voor grensoverschrijding is afgegeven.

Conclusie

18. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ook volgt uit het voorgaande dat er in bezwaar geen sprake was van een situatie dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft daarom ten onrechte afgezien van het horen van eiser in bezwaar en tevens gehandeld in strijd met artikel 7:2 van de Awb.
19. De overige beroepsgronden behoeven gezien de aard van het gebrek geen verdere bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Tevens ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat niet uitgesloten kan worden dat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat verweerder het bestreden besluit aan een volledige heroverweging zal moeten onderwerpen. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 534 per punt en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.068,- (duizendachtenzestig euro).
  • draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- (honderdachtenzeventig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, op 30 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.