ECLI:NL:RBDHA:2021:6872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
C-09-596782-KG ZA 20-709
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning op basis van beëindiging samenlevingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, vorderde dat de gedaagde de woning zou verlaten. De vordering was gebaseerd op het feit dat de samenlevingsovereenkomst tussen partijen was geëindigd. De rechtbank oordeelde dat de samenleving feitelijk was verbroken, aangezien eiseres sinds januari 2020 niet meer in de woning verbleef en in een verzorgingstehuis woonde. De rechtbank stelde vast dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verbleef, nu de termijn van drie maanden na het verbreken van de samenleving was verstreken. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van een maand voor de gedaagde om de woning te verlaten. Daarnaast werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet aan de ontruiming voldeed. De vorderingen tot betaling van geldbedragen werden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder geen voldoende spoedeisend belang had bij deze vorderingen. Iedere partij werd veroordeeld in de eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/596782 / KG ZA 20-709
Vonnis in kort geding van 26 maart 2021
in de zaak van
[Bewindvoerders en Curatoren B.V.] te [plaats 1] in hoedanigheid van bewindvoerder van [eiseres],
eiseres,
advocaat mr. P.F.D.P. de Milliano te Katwijk,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.W. Autar-Matawlie te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 augustus 2020 met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de akte houdende aanvulling van de feitelijke grondslag van de zijde van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de op 19 november 2020 gehouden mondelinge behandeling;
- de e-mail van 11 januari 2021 met bijlagen van de zijde van [eiseres] ;
- de brief van 11 januari 2021 met bijlagen van de zijde van [gedaagde] .
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen het geschil in onderling overleg te beëindigen. Vervolgens hebben partijen de voorzieningenrechter gevraagd vonnis te wijzen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 18 december 2006 een samenlevingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
Verbreking van de samenleving, anders dan door overlijden.
Artikel 11.
Indien de samenleving anders dan door het overlijden van één van partijen eindigt, worden eventuele gemeenschappelijke goederen verdeeld met toepassing van de beginselen van redelijkheid en billijkheid.
Iedere partij heeft het recht zonder vergoeding (anders dan diens bijdrage aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding) nog gedurende een maand te blijven wonen in de gemeenschappelijke woonruimte, te rekenen indien het woonruimte betreft welke gemeenschappelijk eigendom van beide partijen is: vanaf het tijdstip waarop de verdeling schriftelijk is geconstateerd.
Gelijk recht komt ieder van partijen toe indien het woonruimte betreft, eigendom van één van de partijen, met dien verstande, dat dan het recht op mede-bewoning voortduurt tot drie maanden gerekend vanaf het tijdstip, waarop één van partijen aan de ander te kennen heeft gegeven de samenleving te beëindigen.
(…)
(…)
Beëindiging.
Artikel 13.
Deze overeenkomst eindigt:
door huwelijk;
door het aangaan van een geregistreerd partnerschap;
door overlijden van één van de partijen;
door feitelijke verbreking van de samenleving, mits daarvan ondubbelzinnig blijkt uit:
1.
wijziging van het adres in de registers van de burgerlijke stand; en/of
2.
opzegging bij aangetekende brief met bewijs van ontvangst aan het laatste bekende adres; en/of
3.
constatering van de opzegging bij notariële akte; en/of
4.
andere feiten of omstandigheden ter beoordeling van de bevoegde rechter.
De bepalingen bedoeld om te blijven werken na beëindiging van de samenleving blijven van kracht. (…)”
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] woonden tot 16 januari 2020 samen in de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Op 16 januari 2020 is [eiseres] door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht, waarna ze niet meer in de woning is teruggekeerd. [gedaagde] woont sinds 16 januari 2020 alleen in de woning.
2.3.
Sinds maart 2020 woont [eiseres] in een verzorgingstehuis op een psychogeriatrische afdeling en zij is recentelijk verhuisd naar een verzorgingsappartement waar 24 uur per dag zorg aan haar wordt geboden. De kosten voor huisvesting en zorg voor [eiseres] bedragen netto ongeveer € 3.500,- per maand.
2.4.
De woning is eigendom van [eiseres] . [eiseres] is ook eigenaar van een woning in [land] .
2.5.
Bij beschikking van 6 maart 2020 heeft de kantonrechter van deze rechtbank [eiseres] onder bewind gesteld wegens haar lichamelijk of geestelijke toestand en ten behoeve van [eiseres] een mentorschap ingesteld. De kantonrechter heeft [Bewindvoerders en Curatoren B.V.] benoemd tot bewindvoerder en mentor.
2.6.
Op 19 maart 2020 heeft de kantonrechter een machtiging verleend voor ‘inzet advocaat voor opvragen bescheiden waaruit geregistreerd partnerschap of vastgelegde samenleving blijkt om van daaruit de zaak te ontbinden/verdelen om verdere vermogensrechtelijke schade te voorkomen’.
2.7.
Mr. De Milliano heeft op 20 maart 2020 en op 27 maart 2020 een brief met onder meer de volgende inhoud aan [gedaagde] verzonden:
“(…) Namens [Bewindvoerders en Curatoren B.V.] heeft mevrouw [A] mij, namens mevrouw [eiseres] , gevraagd mevrouw [eiseres] bij te staan aangaande diverse onderwerpen die er momenteel spelen. Vanaf heden sta ik mevrouw [eiseres] , nader te noemen cliënte, bij.
(…)
Na bestudering van het samenlevingscontract deel ik u hierbij mede dat ik, namens cliënte en haar bewindvoerder/mentor, de samenleving hierbij eindig en hiermee voldoe aan artikel 13 b onder 4 van de overeenkomst. Tevens deel ik u mede dat u de woning, welke in eigendom is van cliënte, binnen de termijn van drie maanden vanaf heden dient te verlaten. (…)”
2.8.
Bij beschikking van 18 juni 2020 heeft de kantonrechter een machtiging verleend voor de inzet van mr. De Milliano voor het bijstaan van [eiseres] voor het voeren van onder meer een procedure om [gedaagde] uit de woning van [eiseres] te doen laten vertrekken, zodat de woning verkocht en het verblijf in de zorginstelling gefinancierd kan worden.
2.9.
In een medische verklaring van 30 juli 2020 van dr. [X] in het kader van de medische beoordeling wilsbekwaamheid inzake onderbewindstelling en mentorschap of curatele staat onder meer:
“(…)
Mevrouw zal naar mijn overtuiging niet naar haar oorspronkelijke woning kunnen terugkeren en – conform de indicatie van de CIZ in het kader van de WIz – afhankelijk blijven van intensieve begeleiding en verzorging in een zorgcentrum (beschermde woonomgeving). (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. te bepalen dat [gedaagde] de woning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten en te ontruimen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat [gedaagde] de woning niet verlaat;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.734,-;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 3.000,-;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. De maandelijkse kosten van de huur en zorg voor [eiseres] en de kosten van de woning en de woning in [land] zijn hoog. Deze kosten zullen spoedig niet meer betaald kunnen worden, nu – na betaling van een aan de bank verschuldigd bedrag van € 60.000,- – nog een bedrag van € 30.000,- aan liquide middelen resteert. Zodoende zal de woning te gelde moeten worden gemaakt. Hiervoor zal [gedaagde] de woning moeten verlaten. Hij is hiertoe volgens [eiseres] ook gehouden, aangezien de samenlevingsovereenkomst is geëindigd wegens het feitelijk verbreken van de samenleving (artikel 13 onder d van de overeenkomst). De feitelijke verbreking blijkt uit de opzegging van de overeenkomst en uit de omstandigheid dat [eiseres] en [gedaagde] niet meer op hetzelfde adres in de registers van de burgerlijke stand staan ingeschreven. Op grond van de overeenkomst mocht [gedaagde] na het eindigen van de overeenkomst nog drie maanden in de woning blijven wonen en die termijn is verstreken, aldus [eiseres] . Verder heeft [gedaagde] een bedrag van € 2.734,- ontvangen in het kader van de verhuur van de woning in [land] . Dit bedrag dient [gedaagde] aan [eiseres] (door) te betalen. Verder heeft [eiseres] door het handelen van [gedaagde] ten aanzien van de huur van de woning in [land] een bedrag van € 3.000,- aan huurders moeten betalen. [gedaagde] dient dit bedrag aan [eiseres] te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiseres] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In de dagvaarding is [eiseres] als (enige) eisende partij opgenomen, terwijl enkel de bewindvoerder gerechtigd is om [eiseres] in rechte te vertegenwoordigen.
4.2.
Omdat [eiseres] onder bewind staat, kan zij de onderhavige procedure niet zelf voeren. Alleen haar bewindvoerder kan dit doen, nu de bewindvoerder bij de vervulling van haar taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt op grond van de artikelen 1:438 en 1:441 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De bewindvoerder treedt in eigen naam op als formele procespartij.
4.3.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat beoogd is de procedure
namens[eiseres] te voeren, dat zij er als bewindvoerder mee instemt dat de procedure op haar naam wordt gevoerd en dat zij in deze zaak als formele procespartij optreedt. [gedaagde] had dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook zo uit de dagvaarding, in samenhang met onder meer de brief van 20 maart 2020, kunnen begrijpen. De voorzieningenrechter zal de dagvaarding dan ook aldus lezen dat de bewindvoerder de eisende partij is, waarbij heeft te gelden dat niet is gebleken dat [gedaagde] hierdoor feitelijk in zijn belangen wordt geschaad.
4.4.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat mr. De Milliano niet bevoegd is om in deze procedure als advocaat van (de bewindvoerder van) [eiseres] op te treden. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde] evenwel niet in dit verweer. Op grond van de machtiging van 18 juni 2020 is mr. De Milliano bevoegd (de bewindvoerder van) [eiseres] bij te staan in de onderhavige procedure om [gedaagde] uit de woning te laten vertrekken zodat de woning te gelde kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter kan aan deze machtiging niet voorbij gaan.
4.5.
De vordering tot ontruiming van de woning is gegrond op het eindigen van de samenlevingsovereenkomst. De vraag of deze overeenkomst is geëindigd op grond van de opzegging door mr. De Milliano in maart 2020, kan buiten beschouwing blijven. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [eiseres] en [gedaagde] al geruime tijd in de registers van de burgerlijke stand op verschillende adressen staan ingeschreven. Verder volgt uit de stukken, waaronder de verklaring van dr. [X] , dat [eiseres] afhankelijk zal blijven van intensieve begeleiding en verzorging in een zorgcentrum en definitief niet naar de woning zal kunnen terugkeren. Uit deze omstandigheden volgt dat de samenleving tussen [eiseres] en [gedaagde] feitelijk is verbroken (en verbroken zal blijven) en dat de samenlevingsovereenkomst op grond van artikel 13 van de overeenkomst is geëindigd.
4.6.
In de omstandigheid dat [eiseres] niet naar de woning zal kunnen terugkeren, is ook het spoedeisend belang bij de vordering tot ontruiming van de woning gelegen. De huidige woonvoorziening van [eiseres] is kostbaar en de bewindvoerder heeft voldoende gemotiveerd dat deze kosten binnen afzienbare tijd niet meer uit de liquide middelen kunnen worden voldaan, zodat de woning op korte termijn te gelde moet worden gemaakt. Daarvoor is het noodzakelijk dat [gedaagde] de woning verlaat.
4.7.
Nu de overeenkomst is geëindigd en de termijn van drie maanden na het verbreken van de samenleving, waarin [gedaagde] gerechtigd was in de woning te blijven wonen, is verstreken, verblijft [gedaagde] naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment zonder recht of titel in de woning. De voorzieningenrechter acht het alleszins aannemelijk dat een bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen. Een belangenafweging maakt het oordeel niet anders. Weliswaar betekent dit dat [gedaagde] op zoek zal moeten naar andere woonruimte, maar de financiële situatie van [eiseres] noopt tot verkoop van de woning op korte termijn. De voorzieningenrechter zal de ontruimingstermijn in het belang van [gedaagde] wel vaststellen op een maand na betekening van dit vonnis, als zijnde een redelijke termijn, in plaats van de gevorderde zeven dagen.
4.8.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 100.000,-.
4.9.
De vorderingen tot betaling van € 2.734,- en € 3.000,- worden afgewezen. Daargelaten dat [gedaagde] de vorderingen heeft betwist is niet gebleken dat de bewindvoerder, in het licht van de toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning, een voldoende spoedeisend belang bij deze geldvorderingen heeft.
4.10.
In de omstandigheid dat [eiseres] en [gedaagde] een affectieve relatie hebben gehad, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk binnen een maand na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres] te verlaten, te ontruimen en ontruimd te houden, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 100.000,-;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2021.
fo