ECLI:NL:RBDHA:2021:687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
21.308
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Marokkaanse vreemdeling en voortduren van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 8 januari 2021 beroep ingesteld tegen de maatregel die op 7 november 2020 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voldoende heeft aangetoond dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat er geen reëel zicht op uitzetting was, verworpen. Eiser had geen contact opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten om zijn terugkeer te faciliteren en had in vertrekgesprekken herhaaldelijk aangegeven niet terug te willen keren naar Marokko. De rechtbank concludeerde dat de passiviteit van de Marokkaanse autoriteiten niet aan verweerder kan worden toegeschreven, aangezien eiser zelf niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om invrijheidstelling afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.308

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 2000, van Marokkaanse nationaliteit, eiser
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.P. Ufkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. Verhaegh).

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 november 2020 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft op 8 januari 2021 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding voor onrechtmatige ondergane detentie.
Verweerder heeft op 11 januari 2021 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op 13 januari 2021 op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2021. Eiser heeft op 13 januari 2021 en op 19 januari 2021 aangegeven in persoon gehoord te willen worden over zijn beroep tegen de voortduring van de detentie. De rechtbank heeft gelet op dit verzoek vervoer vanuit het DTC naar de rechtbank en bijstand van een tolk geregeld. Eiser is niet verschenen ter zitting omdat hij, volgens de parketpolitie, bij DVO te kennen had gegeven afstand te doen van de mogelijkheid om ter zitting te verschijnen. De rechtbank heeft in overleg met partijen afgesproken het beroep te zullen behandelen, maar zich na de zitting nader te willen vergewissen of eiser daadwerkelijk te kennen heeft gegeven bij nader inzien af te zien van de mogelijkheid om in persoon te worden gehoord. De rechtbank heeft aangegeven middels een afstandsverklaring te willen vernemen of eiser wel of niet gehoord wil worden omdat door de rechtbank aan eiser is toegezegd dat een dergelijk verzoek bij de behandeling van de voortduring van de bewaring gehonoreerd zal worden en het daarom opmerkelijk is dat eiser niet is verschenen. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting om 15:44 uur een afstandsverklaring ontvangen waaruit blijkt dat eiser in deze procedure niet gehoord wil worden zodat aansluitend aan kennisneming van de afstandsverklaring het onderzoek ter zitting is gesloten. Eiser is, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om in persoon gehoord te worden, verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 25 november 2020 (in de zaak NL20.19606) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 23 november 2020 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen reëel zicht op uitzetting bestaat naar Marokko. Hij voert daartoe aan dat de LP-aanvraag sinds 7 januari 2020 loopt en dat de Marokkaanse autoriteiten, ondanks dat er 20 rapellen zijn uitgegaan, nog steeds niet hebben gereageerd. Eiser meent dat er op dit moment een situatie is ontstaan die aanleiding geeft om te veronderstellen dat de Marokkaanse autoriteiten niet genegen zijn om ten behoeve van eiser een LP te verstrekken. Bovendien heeft een eerdere inbewaringstelling niet geleid tot het vertrek van eiser en zijn er ook geen aanwijzingen dat dit op dit moment of in de toekomst anders zal zijn. Voor zover eiser bekend zijn er door Marokko in de periode vanaf januari 2020 tot en met 30 september 2020 geen LP’s verstrekt en zijn er ook geen vertrekken geweest op basis van een LP. Bij eiser is niet bekend of dit daarna wel het geval is geweest. Eiser baseert zich hierbij, blijkens de toelichting ter zitting, ook op uitspraken die recent door andere zittingsplaatsen zijn gedaan. Eiser stelt zich ook het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting omdat verweerder naast schriftelijk rappelleren ook andere handelingen had moeten verrichten. Namens eiser heeft gemachtigde het Marokkaanse consulaat aangeschreven om te informeren of ten behoeve van eiser een LP zal worden verstrekt en op welke termijn. Tot slot is het tijdsverloop tussen het vertrekgesprek van 12 november 2020 en het vertrekgesprek van 9 december 2020 dermate groot dat ook gelet hierop niet van voortvarend handelen kan worden gesproken.
4. Verweerder heeft in reactie op de beroepsgronden een schriftelijke toelichting gegeven met concrete actuele gegevens over de uitzettingstrajecten naar Marokko. Verweerder heeft aangegeven dat ondanks de zogenaamde beperkende “corona-maatregelen” in 2020 presentaties in persoon hebben kunnen plaatsvinden en ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden waarbij in voorkomende gevallen de Marokkaanse nationaliteit is bevestigd. Ook heeft de afgifte van een aantal LP’s plaatsgevonden en zijn daadwerkelijk uitzettingen naar Marokko gerealiseerd. De corona-maatregelen hebben uitsluitend gevolgen gehad voor de zogenaamde “groepspresentaties”. Thans vinden gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten om ook de groepspresentaties weer doorgang te kunnen laten vinden. Verweerder heeft aangegeven dat in individuele gevallen Marokkaanse vreemdelingen bij het consulaat kunnen worden gepresenteerd indien de vreemdeling aangeeft dat hij wil terugkeren naar Marokko. Verweerder heeft toegelicht dat indien een vreemdeling verklaart mee te werken aan terugkeer DT&V een afspraak voor een presentatie kan inplannen en dat na de presentatie ook een vervangend reisdocument kan worden verstrekt. De Marokkaanse consulaten zijn ondanks de corona-maatregelen bereikbaar voor vreemdelingen die contact willen en dit is ook steeds zo geweest. Verweerder wijst er op dat van vreemdelingen verwacht mag worden dat zij zelf contact opnemen met de Marokkaanse autoriteiten om de afgifte van een vervangend reisdocument te bespoedigen zodat de gedwongen uitzetting kan plaatsvinden. Eiser heeft steeds in de vertrekgesprekken aangegeven niet terug te willen keren en heeft ook geen handelingen verricht om terugkeer te bespoedigen of documenten te verkrijgen en te overleggen.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
6. Verweerder heeft actuele en concrete gegevens overlegd waaruit blijkt dat in 2020 enige LP’s zijn verstrekt en enige vertrekken vanuit vreemdelingenbewaring zijn gerealiseerd. Voorts heeft DT&V recent een presentatie kunnen inplannen bij het Marokkaanse consulaat en is de LP-aanvraag van deze vreemdeling in behandeling genomen. Ook is recent de nationaliteit bevestigd van een vreemdeling en is toegezegd dat een LP zal worden verstrekt ten behoeve van de uitzetting. In beide gevallen ging het om vreemdelingen die hebben aangegeven bereid te zijn om terug te keren. Zoals besproken ter zitting kan de rechtbank uit de overgelegde gegevens niet afleiden of sprake is van “weinig” of “veel” gedwongen vertrekken. Gegevens over hoeveel Marokkaanse vreemdelingen in 2020 gedetineerd waren om de uitzetting te bewerkstelligen, hoeveel LP’s zijn aangevraagd en hoeveel LP-trajecten al waren gestart vóór 2020 en wat overigens relevante omstandigheden van die uitzettingstrajecten zijn geweest ontbreken. De rechtbank kan op grond van de door verweerder verstrekte gegevens wel vaststellen dat zicht op uitzetting in het algemeen niet geheel ontbreekt. In het geval van eiser is de vraag aan de orde of dit gelet op zijn persoonlijke omstandigheden anders is en dus of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn in zijn geval ontbreekt. Eiser heeft daartoe terecht gewezen op het grote tijdsverloop tussen het indienen van de LP-aanvraag, het aantal keren dat verweerder heeft gerappelleerd en de omstandigheid dat verweerder nog geen enkel bericht van de Marokkaanse autoriteiten over de afgifte van een vervangend reisdocument heeft ontvangen. Op grond van de door verweerder verstrekte gegevens stelt de rechtbank echter vast dat doorslaggevend voor het verloop van het uitzettingstraject de houding van de vreemdeling ten aanzien van terugkeer ten overstaan van de Marokkaanse autoriteiten is. Verweerder heeft genoegzaam onderbouwd dat de Marokkaanse autoriteiten de terugkeer van zijn onderdanen faciliteert door presentaties aan te bieden, indien relevant de Marokkaanse nationaliteit te bevestigen en daadwerkelijk vervangende reisdocumenten te verstrekken voor zover vreemdelingen aangeven te willen terugkeren. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser steevast in de vertrekgesprekken heeft aangegeven zijn toekomst in Europa te zien en daarom niet te willen terugkeren. Eiser heeft nimmer contact opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten om zelf te aan te geven dat hij wil terugkeren. De rechtbank overweegt dat bij deze stand van zaken het voor risico van eiser komt dat de Marokkaanse autoriteiten gedurende zeer geruime tijd passief zijn in het in behandeling nemen van de LP-aanvraag die ten behoeve van zijn terugkeer is ingediend. Indien eiser zelf contact op zou hebben genomen met de Marokkaanse autoriteiten en hebben verzocht om afgifte van identiteitsdocumenten en reisdocumenten en de Marokkaanse autoriteiten geen presentatie in persoon faciliteren en de LP-aanvraag dan nog steeds niet in behandeling nemen en verweerder niet informeren over de termijn waarbinnen de afgifte van de benodigde documenten zal plaatsvinden, valt de beoordeling van de rechtbank (wellicht) anders uit. De rechtbank concludeert dat thans zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. De stelling van eiser dat zicht op uitzetting in het algemeen ontbreekt is door verweerder genoegzaam weerlegd door de verstrekking van concrete gegevens waaruit blijkt dat er wel degelijk gedwongen uitzetting en de daarvoor vereiste handelingen door de Marokkaanse autoriteiten plaatsvinden. In het geval van eiser heeft te gelden dat eiser eerst zelf zal moeten aangeven ten overstaan van de Marokkaans autoriteiten dat hij wenst terug te keren. Nu hij dat niet heeft gedaan en dit overigens ook niet voornemens is, kan uit het enkele tijdsverkoop tussen de aanvraag van de LP door verweerder en het onderzoek ter zitting niet worden afgeleid dat de Marokkaanse autoriteiten geen documenten zullen verstrekken en uitzetting binnen een redelijke termijn niet aan de orde is. De rechtbank concludeert dan ook dat in de onderhavige procedure zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
7. Voor zover eiser meent dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn uitzetting werkt, overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om contact op het nemen met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals hiervoor overwogen zal een LP-aanvraag in behandeling worden genomen als eiser zelf te kennen geeft terug te willen keren. Zolang eiser blijft persisteren in een niet meewerkende houding kan verweerder het uitzettingstraject niet bespoedigen. Onder deze omstandigheden kan verweerder volstaan met het periodiek schriftelijk rappelleren zoals hij dat tot nu toe steeds heeft gedaan. Verweerder heeft toegelicht dat de Marokkaanse consulaten bereikbaar zijn voor vreemdelingen die contact willen. Weliswaar heeft gemachtigde van eiser aangegeven om informatie te hebben gevraagd bij de Marokkaanse autoriteiten, echter relevant is dat door of namens eiser kenbaar moet worden gemaakt dat hij wenst terug te keren. Zolang eiser dit nalaat handelt verweerder bij de voorzetting van de huidige handelingen voldoende voortvarend. De stelling van eiser dat er zodanig veel tijdsverloop is verstreken tussen de vertrekgesprekken dat ook om deze reden van voortvarend handelen geen sprake is volgt de rechtbank evenmin. Eiser heeft in zijn gesprekken steeds aangeven niet terug te willen keren naar Marokko en ook geen activiteiten daartoe te hebben ondernomen. Indien eiser een gewijzigd standpunt aan verweerder kenbaar wil maken kan hij bij de regievoerder om een vertrekgesprek verzoeken of zijn gemachtigde vragen om dit aan verweerder door te geven. Nu eiser zijn standpunten in elk gesprek eenvoudigweg herhaalt kan verweerder volstaan met het voeren van vertrekgesprekken met de frequentie waarop hij dit thans doet.
8. De gronden van beroep slagen niet. Een verdere ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de maatregel leidt niet tot de conclusie dat de maatregel moet worden beëindigd. Het verzoek om invrijheidstelling wordt niet ingewilligd en het beroep is dan ook ongegrond. Voor toekenning van schadevergoeding of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 1 februari 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.