ECLI:NL:RBDHA:2021:6862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
NL21.4523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Negende opvolgende asielaanvraag van eiser op grond van atheïsme en zorgvuldigheidsgebrek bij het gehoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. Eiser heeft een negende asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij is bekeerd tot het atheïsme. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de bekering niet geloofwaardig is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 16 juni 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. Tijdens het gehoor zijn suggestieve vragen gesteld, wat de geloofwaardigheid van de besluitvorming in twijfel trekt. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.068. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4523

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 19 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.4524, op 16 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Gorges.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de [land] nationaliteit te bezitten.
2. Voorafgaand aan de onderhavige aanvraag heeft eiser acht keer eerder een asielaanvraag ingediend, waarvan de eerste op 5 augustus 2006. Deze acht aanvragen zijn afgewezen en de besluiten daartoe staan in rechte vast.
3. Op 14 juni 2019 heeft eiser de onderhavige, negende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het atheïsme.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser is bekeerd tot het atheïsme. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde bekering dat eiser niet eerder naar voren heeft gebracht dat hij is bekeerd dan wel twijfels had over de islam en dat hij vaag en algemeen heeft verklaard over het proces van de bekering.
5. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser voert aan dat het gehoor opvolgende aanvraag van 14 oktober 2020 dient te vervallen en dat zo nodig een nieuw gehoor dient plaats te vinden. Volgens eiser getuigt de wijze van vraagstelling tijdens het gehoor van vooringenomenheid van de gehoormedewerker. Hij wijst er daarbij op dat er na het gehoor een discussie met verweerder is geweest over de vraagstelling en dat verweerder naar aanleiding daarvan enkele vragen die tijdens het gehoor zijn gesteld, niet heeft meegenomen bij de beoordeling van de aanvraag.
7. Tijdens bedoeld gehoor is eiser bevraagd over zijn gestelde bekering tot het atheïsme. Daarbij heeft de gehoormedewerker drie vragen gesteld waarvan eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat deze blijk geven van vooringenomenheid. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er telefonisch contact is geweest tussen een operationeel manager van verweerder en de gemachtigde van eiser, en dat tijdens dit gesprek excuses zijn gemaakt voor de toon en de manier van het stellen van de vragen op pagina 10 en 11 van het rapport gehoor opvolgende aanvraag. Volgens verweerder is met de gemachtigde van eiser overeengekomen dat de door eiser in de zienswijze aangehaalde vragen niet worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de vragen die niet zijn betrokken bij de beoordeling zijn aan te merken als suggestief. Uit de overige vragen die tijdens het gehoor zijn gesteld blijkt volgens verweerder niet dat de gehoormedewerker vooringenomen is geweest.
8. Door zich te baseren op het gehoor van 14 oktober 2020 heeft verweerder het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen. Daartoe is het volgende redengevend. Verweerder heeft erkend dat tijdens het gehoor suggestieve vragen zijn gesteld die niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Anders dan verweerder in het bestreden besluit meent, kunnen de door eiser aangehaalde vragen niet als geheel losstaand worden gezien van de (toon en vraagstelling van de) rest van het gehoor. Het buiten beschouwing laten van enkel die vragen is daarom onvoldoende om te waarborgen dat het gehele gehoor vrij van vooringenomenheid is afgenomen en dat de besluitvorming daardoor niet is beïnvloed.
9. Wat eiser verder heeft aangevoerd, hoeft, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.
10. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068
(duizendachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.