ECLI:NL:RBDHA:2021:6856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging EU-verblijfsrecht van Poolse vreemdeling wegens onvoldoende middelen van bestaan en werkloosheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Poolse vreemdeling. De vreemdeling had op 14 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 18 december 2020, waarin zijn EU-verblijfsrecht werd beëindigd. De vreemdeling was werkloos en had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 was de vreemdeling niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De vreemdeling betwistte dat hij vrijwillig werkloos was geworden en stelde dat hij een reële kans op werk had, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse staat zwaarder woog dan dat van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/302
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F. Çelen,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. van Duren.

Procesverloop

Eiser heeft op 14 januari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 december 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 mei 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de [land] nationaliteit. Op 30 juni 2020 is hij door de politie gehoord over zijn verblijfsrecht. Op 1 juli 2020 heeft de korpschef van de vreemdelingenpolitie verweerder geadviseerd om het EU-verblijfsrecht van eiser te beëindigen.
2. Verweerder heeft op grond van het onderzoek van de politie vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf (het primaire besluit). [1] Eiser verricht geen arbeid in loondienst en heeft evenmin aangetoond dat hij op zoek is naar werk. Eiser is al meerdere maanden werkloos en niet is gebleken dat hij onvrijwillig werkloos is geworden. Hij heeft ook niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Verder valt de uitkomst van de door verweerder verrichte belangenafweging in het nadeel van eiser uit en stelt verweerder dat de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat hij nog steeds voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb. Hij is werkzoekende en heeft een reële kans op werk, aangezien hij eerder in Nederland heeft gewerkt en toen voldoende middelen had om van te leven. Hij heeft destijds ook economische contacten opgebouwd, via wie hij nu kans maakt op werk. Eiser betwist dat hij vrijwillig werkloos is geworden, aangezien hij werkloos is geraakt als gevolg van de uitbraak van het coronavirus. Verweerder heeft verder bij zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals zijn nationaliteit, de omstandigheid dat eiser geen bijstandsuitkering ontvangt en dat hij werkzoekende is. Voor wat betreft de belangenafweging stelt eiser dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiser. Alleen op basis van het strafblad van eiser kan niet worden geconcludeerd dat eiser overlast vormt voor de Nederlandse samenleving. Er moet gewicht worden toegekend aan de omstandigheden dat eiser geen beroep doet op de openbare kas, dat hij in het verleden een bijdrage heeft geleverd aan de Nederlandse economie en dat hij de intentie heeft om dat op korte termijn weer te gaan doen.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Voor zover de gronden van beroep een herhaling betreffen van wat in bezwaar naar voren is gebracht, wordt het volgende overwogen. Anders dan eiser aanvoert, is verweerder in het bestreden besluit wel voldoende gemotiveerd op het standpunt van eiser in bezwaar ingegaan. Nu eiser niet voldoende concreet heeft aangegeven op welke wijze het bestreden besluit de toets in rechte niet kan doorstaan, kan een enkele herhaling van zetten niet tot een resultaat leiden. Deze beroepsgronden kunnen reeds hierom niet slagen.
5. Voor wat betreft eisers beroep op de voorwaarden voor rechtmatig verblijf langer dan drie maanden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser daar niet langer aan voldoet. Eiser heeft immers geen werk en het is ook niet gebleken dat hij werkzoekende is of dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Voor zover eiser dit betwist, heeft hij dit in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen.
6. Ten aanzien van de belangenafweging blijkt uit de besluitvorming dat verweerder de relevante belangen hierbij kenbaar heeft betrokken en voldoende heeft gemotiveerd waarom deze belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Zo heeft verweerder gewicht toe kunnen kennen aan de hiervoor onder 5 genoemde omstandigheden dat eiser werkloos is, geen werkzoekende is en dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Verweerder heeft ook bij zijn belangenafweging kunnen betrekken dat eiser niet heeft aangetoond dat hij sociale of economische contacten heeft in Nederland of dat hij het contact met hen niet van buiten Nederland zou kunnen onderhouden. Anders dan eiser in beroep stelt, heeft verweerder bij zijn beoordeling dan ook niet slechts de omstandigheid betrokken dat eiser een strafblad heeft. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt. Dat eiser geen beroep doet op de openbare kas is onvoldoende voor een andersluidende conclusie.
7. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 28 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zoals neergelegd in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.