ECLI:NL:RBDHA:2021:6856
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging EU-verblijfsrecht van Poolse vreemdeling wegens onvoldoende middelen van bestaan en werkloosheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een Poolse vreemdeling. De vreemdeling had op 14 januari 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 18 december 2020, waarin zijn EU-verblijfsrecht werd beëindigd. De vreemdeling was werkloos en had niet aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikte. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 was de vreemdeling niet verschenen, maar zijn gemachtigde was aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De vreemdeling betwistte dat hij vrijwillig werkloos was geworden en stelde dat hij een reële kans op werk had, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom het belang van de Nederlandse staat zwaarder woog dan dat van de vreemdeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.