Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 april 2020;
- de akte uitlating van de zijde van MIT, met producties 21 en 22;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 januari 2021;
- de conclusie na enquête van de zijde van MIT;
- de antwoordconclusie na enquête van de zijde van de Staat.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
absoluutgeen wetenschap had van de inkomsten van MIT in de periode 1995-1997, hecht de rechtbank geen waarde aan dat wat hij hierover in zijn schriftelijke verklaring heeft gezegd. Die verklaringen zijn uitsluitend gebaseerd op wat hij zich herinnert van wat hij destijds daarover heeft gehoord van [vader A] of [D] en/of [E] . Dat de coöperatie Europool zelf nooit veel geld heeft gehad, zoals [A] heeft geantwoord op de vraag of er geld van Europool naar MIT is gegaan, sluit ook niet uit dat met de Europool-constructie wederrechtelijk verkregen voordeel naar MIT is gegaan. Tegen deze achtergrond is de enkele ontkenning van [vader A] dat geld uit de Europool-constructie naar MIT is gegaan, onvoldoende om als bewijs te kunnen dienen dat de inkomsten die MIT in de periode 1995-1997 heeft gegenereerd uitsluitend afkomstig waren uit de handel in agrarische producten en/of andere legale (handels)activiteiten (en niet (ook) uit de Europool-constructie). Die betwisting strookt ook niet met wat door [A c.s.] in de ontnemingsprocedure is verklaard over de bestemming van het wederrechtelijk verkregen voordeel (zie 4.8 van het tussenvonnis). [vader A] heeft desgevraagd niet kunnen verklaren waarom in de ontnemingsprocedure (zie 4.8. tussenvonnis) een ander standpunt is ingenomen.