ECLI:NL:RBDHA:2021:6824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de inschatting van arbeidsongeschiktheid en smartengeldvergoeding van een politieagent met PTSS

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieagent, eiser, en de korpschef van politie, verweerder, over de hoogte van de smartengeldvergoeding en de inschatting van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat voortvloeit uit de Post Traumatische Stressstoornis (PTSS) van eiser. Eiser had in 2014 een verzoek ingediend voor smartengeldvergoeding, welke in 2018 door verweerder werd vastgesteld op € 46.209,38. Eiser was van mening dat het percentage arbeidsongeschiktheid, dat door verweerder op 75% was vastgesteld, te laag was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als motoragent werkzaam was en dat zijn PTSS was erkend als beroepsziekte. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de onduidelijkheid over de basis van de verdiencapaciteit en de afwezigheid van contra-expertise, overwogen. Verweerder had de inschatting van de arbeidsdeskundige, die het percentage arbeidsongeschiktheid had vastgesteld, verdedigd en benadrukt dat eiser niet had aangetoond waarom een hoger percentage gerechtvaardigd zou zijn.

Na het horen van de partijen en het bestuderen van de ingediende stukken, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de inschatting van de arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd was en dat eiser niet had aangetoond dat hij de voorgehouden functies niet zou kunnen vervullen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4600

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] ([land]), eiser

(gemachtigde: M.H. Welter),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.C. Hentenaar).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bedrag van
€ 46.209,38 aan smartengeld toegekend.
Bij besluit van 4 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder primaire besluit aangevuld en beslist dat het advies van de bezwaaradviescommissie van 9 april 2019 en het aanvullende medische advies van Sedgwick van 28 maart 2019 onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021 door middel van een skype-verbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Beiden hebben door middel van een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser was als motoragent werkzaam bij de politie. Bij eiser werd Post Traumatische Stressstoornis (PTSS) vastgesteld en erkend als beroepsziekte. Hierop heeft eiser eind 2014 verzocht om een smartengeldvergoeding als bedoeld in artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie. Op 7 januari 2017 is de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser door het UWV vastgesteld op 39,63%. In opdracht van verweerder heeft Cunningham Lindsey (drs. R. Duquesnoy) op 15 januari 2018 advies uitgebracht over de mate waarin de PTSS klachten het arbeidsongeschiktheidspercentage bepalen.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft op basis van het advies van Cunningham Lindsey in het primaire besluit het percentage arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit de PTSS vastgesteld op 75%. Op grond van dit percentage is de hoogte van het smartengeld berekend.
In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de bezwaaradviescommissie van
9 april 2019 deels overgenomen. Het percentage arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit de PTSS komt volgens een nader onderzoek door Sedgwick (wederom drs. Duquesnoy) lager uit, namelijk op 50%. Sedgwick heeft arbeidsdeskundige F. de Roo verzocht onderzoek te doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van beperkingen louter voortvloeiend uit PTSS gerelateerde beperkingen. Deze is op 11 april 2019 tot de conclusie gekomen dat het geschatte fictieve verlies aan verdiencapaciteit en de mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de PTSS gesteld kan worden op 18,41%. Verweerder past het nieuwe percentage niet toe omdat eiser anders in een slechtere positie uitkomt dan voordat hij bezwaar ingediend heeft. Datzelfde gaat op voor een rekenfout bij het smartengeld.
Wat vinden partijen in beroep?
3 Eiser is van mening dat het percentage arbeidsongeschiktheid voortvloeiend uit de PTSS hoger moet zijn dan 75%. Volgens eiser is het niet duidelijk waar de verdiencapaciteit, die wordt vastgesteld door de deskundige, op is gebaseerd. De werkwijze wijkt af van die van het UWV. De arbeidsdeskundige geeft in beroep toe dat hij veel relevante informatie niet heeft. Eiser verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van 14 januari 2021 (HAA 19/4384) welke hij overgelegd heeft.
Daarnaast zijn de gebruikte functies niet logisch. Verweerder verklaart niet waarom het verdwijnen van de rugklachten maakt dat de gekozen functies geschikt zijn voor eiser.
Omdat verweerder geen functies heeft kunnen aanduiden, die met weglating van de rugklachten een hogere verdiencapaciteit opleveren, moet er vanuit gegaan worden dat deze functies niet bestaan. Daarmee is het gehele arbeidsongeschiktheidspercentage toe te schrijven aan de PTSS. Er had in zijn geheel geen matiging van het bedrag aan smartengeld mogen plaatsvinden.
4 Verweerder benadrukt in het verweerschrift dat hij door middel van een onafhankelijke deskundige de mate van invaliditeit- die verband houdt met de PTSS- op basis van het percentage arbeidsongeschiktheid dient vast te stellen. Dat is gedaan. Eiser heeft niet door middel van een contra expertise aangetoond waarom een hoger percentage dan 75% van zijn arbeidsongeschiktheid voortkomt uit zijn PTSS en/of waarom de gangbare geduide functies voor hem niet passend zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5 De rechtbank stelt vast dat eisers beroepsgronden zich richten tegen de inschatting van de arbeidsdeskundige van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat voortvloeit uit eisers PTSS.
Aan het bestreden besluit ligt een rapport van verzekeringsarts Duquesnoy van 28 maart 2019 en een rapport van arbeidsdeskundige F. de Roo van 11 april 2019 ten grondslag. Omdat eiser ten tijde van het onderzoek van de verzekeringsarts van het Uwv naast PTSS ook rugklachten had, heeft de door verweerder ingeschakelde verzekeringsarts beoordeeld welke klachten aan de beroepsziekte PTSS zijn toe te rekenen.
De verzekeringsarts van verweerder (Duquesnoy) heeft in het aanvullend rapport van
28 maart 2019 nader toegelicht dat niet anders dan worden geconcludeerd dat eisers fysieke beperkingen voortvloeiend uit de bestaande rugproblematiek een rol hebben gespeeld in de vaststelling/totstandkoming van het WIA percentage. Tot slot merkt Duquesnoy nog op dat er bij zijn weten geen medische verklaring valt te geven van het door eiser gestelde, dat de rugklachten waar hij in het verleden mee kampte, te wijten waren aan extreme stressklachten dor de aandoening PTSS. Duidelijk is immers dat het destijds verrichte specialistisch onderzoek een objectiveerbare medische afwijking liet zien van de onderrug.
Gesteld nog gebleken is dat dit advies van verzekeringsarts Duquesnoy niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat dit advies niet concludent of anderszins onjuist is.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige van verweerder (De Roo) een inschatting gemaakt van het arbeidsongeschiktheidspercentage dat voortvloeit uit eisers PTSS gerelateerde beperkingen. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting uitgelegd dat hiervoor is gekozen op verzoek van de bonden en de bezwaaradviescommissie. De achterliggende gedachte daarbij is dat en arbeidsdeskundige opgeleid zou zijn om beperkingen in belastbaarheid en de belasting van functies in te schatten. De deskundige zou tot een exacter percentage moeten kunnen komen.
De arbeidsdeskundige komt tot de volgende conclusies:
1. Eiser is ongeschikt voor zijn eigen werk (maatgevende arbeid) ten gevolge van de PTSS gerelateerde beperkingen.
2. Er is geen andere passende arbeid bij de eigen werkgever ten gevolge van de PTSS gerelateerde beperkingen.
3. Er zijn gangbare functies te duiden op basis van de PTSS gerelateerde beperkingen.
4. Het geschatte fictieve verlies aan verdiencapaciteit en de mate van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de PTSS gerelateerde beperkingen kan gesteld worden op 18,41%.
5. Het arbeidsongeschiktheidspercentage (35,68%) is deels aan PTSS gerelateerde beperkingen toe te schrijven.
In een aanvullende reactie van 8 februari 2021 die op 21 mei 2021 door verweerder aan de rechtbank is toegezonden heeft arbeidsdeskundige De Roo een nadere toelichting op zijn onderzoek gegeven. Hij heeft daarin laten weten dat hij geen gebruik gemaakt heeft van het CBBS-systeem, omdat alleen de arbeidsdeskundigen van het UWV daar toegang tot hebben. Hij heeft gezocht naar een benadering van het systeem. Hij heeft gebruik gemaakt van de website “https://loonwijzer.nl” en heeft de uitkomsten getoetst aan bestaande vacatures. In het geval van eiser heeft de arbeidsdeskundige van verweerder de volgende functies geduid: Medewerker Binnendienst (HAVO niveau), Administratief Medewerker (HAVO niveau) en Regiobeheerder (HAVO niveau). Het mediaanloon bedraagt € 19,23 per uur. Het per januari 2019 geldende maatmanloon bedraagt € 23,57 per uur. Het verlies aan verdiencapaciteit bedraagt 18,41%. Volgens de arbeidsdeskundige is er in deze functies geen overschrijding van de beperkingen die eiser heeft op persoonlijk en sociaal functioneren.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige van verweerder voldoende gemotiveerd dat de voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser zoals omschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 28 maart 2019. Uitgaande van de juistheid van de door verweerder bij eiser aangenomen beperkingen ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden behorende bij de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de functie van medewerker binnendienst niet geschikt is omdat je daar geacht wordt achter betaalachterstanden aan te gaan. Daarmee kom je in een conflictsituatie en dat is nu juist niet wenselijk bij PTSS. De rechtbank acht deze aanname onvoldoende concreet gemaakt. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de functie van administratief medewerker niet passend is heeft eiser ter zitting gesteld dat hij niet eens de e-mail van de rechtbank met de link voor deze zitting kon vinden. De rechtbank acht dit een onvoldoende verklaring dat eiser deze functie niet zal kunnen vervullen. Er is immers rekening mee gehouden dat het geen solitaire functie is en eiser zo nodig terug kan vallen op directe collega’s Tot slot heeft eiser ten aanzien van de functie van regiobeheerder ter zitting gesteld dat het niet passend is dat eiser mensen zal moeten aanspreken bij controles. Ook deze aanname acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. In de functie moet worden gecontroleerd en gesignaleerd of er onregelmatigheden zijn. Het aanspreken van een overtreder wordt niet genoemd als onderdeel van de functie. Al met al is de rechtbank van oordeel dat eiser onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij de door arbeidsdeskundige genoemde functies niet zou kunnen vervullen.
Conclusie
6 Het beroep is ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.