Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[naam 1], verzoeker, V-nummer: [nummer 1], en
[kind 1]en
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in twee afzonderlijke asielzaken, waarbij verzoekers, bestaande uit [naam 1] en [naam 2] met hun minderjarige kinderen, een verzoek om voorlopige voorzieningen hebben ingediend. De verzoekers hadden eerder aanvragen ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling zijn genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken. De verzoekers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet aan Italië mogen worden overgedragen totdat er op hun beroepen is beslist.
De zitting vond plaats op 4 oktober 2019, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk. De voorzieningenrechter had eerder al voorlopige voorzieningen getroffen, maar in een latere uitspraak op 6 oktober 2020 zijn deze voorzieningen opgeheven. Op 9 november 2020 hebben de verzoekers opnieuw om voorlopige voorzieningen verzocht, wat leidde tot de huidige uitspraak.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de beroepen van de verzoekers ongegrond zijn verklaard in een eerdere uitspraak van 10 oktober 2019. Hierdoor zijn de voorlopige voorzieningen niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie.