ECLI:NL:RBDHA:2021:6818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
NL21.4480
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Duitsland en gezinsbanden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland als verantwoordelijk land was vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn vingerafdrukken in Duitsland niet in het kader van een asielaanvraag waren afgenomen, maar in een strafrechtelijke context. Hij voerde ook aan dat hij afhankelijk was van zorgverlening door zijn broer en achterneven in Nederland, wat volgens hem een gezinsband vormde die Nederland als verantwoordelijke lidstaat zou kunnen aanwijzen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien Nederland een verzoek om terugname had gedaan dat door Duitsland was aanvaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij geen asiel had aangevraagd in Duitsland en dat de vingerafdrukken daar wel degelijk waren afgenomen in het kader van een asielverzoek. Bovendien kon de rechtbank niet vaststellen dat er een gezinsband bestond die de verantwoordelijkheid van Nederland zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de Dublinverordening en de verantwoordelijkheden van lidstaten in asielprocedures, evenals de vereisten voor het aantonen van gezinsbanden in dergelijke zaken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing van de Staatssecretaris bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4480
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

ook bekend onder een aantal andere namen, waaronder [naam 2], eiser V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H. Loth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.4481, op 11 juni 2021 behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
F.S.G. Baeten. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Bestreden besluit
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw.1 Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.2 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
Beroepsgronden
2. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum]. Hij voert aan dat Duitsland niet de verantwoordelijke lidstaat is omdat hij daar geen verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eisers vingerafdrukken zijn in Duitsland afgenomen in het kader van een strafrechtelijke aanhouding. Daarnaast heeft zijn broer, [naam broer], een asielverzoek ingediend in Nederland. Eiser ondervindt gevolgen van bloedkanker en wenst de zorgverlening door zijn broer en door zijn in Nederland verblijvende achterneven. Subsidiair betoogt hij dat verweerder, gelet op alle omstandigheden en overweging 17 van de Dublinverordening, aanleiding had moeten zien om de behandeling van het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken.3
De rechtbank oordeelt als volgt.
Verzoek in Duitsland
3. In de Eurodac-verordening is bepaald dat elke lidstaat onverwijld de vingerafdrukken neemt van elke persoon van veertien jaar of ouder die om internationale bescherming verzoekt.4 De vingerafdrukken worden tezamen met andere gegevens, waaronder een referentienummer van die lidstaat, vastgelegd in een centraal systeem. Het eerste cijfer in het referentienummer is de identificatie van de personen- of verzoekcategorie. Personen die om internationale bescherming hebben verzocht, worden hierbij aangeduid met cijfer ‘1’.5 Het voorliggend terugnameverzoek kent ‘1’ als eerste cijfer.6 Hieruit en uit de acceptatie van het terugnameverzoek door Duitsland volgt dat eiser wel degelijk eerst in Duitsland om asiel heeft verzocht. Dat eisers wil gericht was op een asielaanvraag in Nederland doet hieraan niet af. De verder niet toegelichte stelling dat de vingerafdrukken in Duitsland in een strafrechtelijk kader zouden zijn afgenomen, acht de rechtbank niet aannemelijk.
Gezinsprocedure
4. Wat eiser heeft aangevoerd over zijn gestelde broer [naam broer], begrijpt de rechtbank als een beroep op de gezinsprocedure van artikel 11 in de Dublinverordening. Op grond van die bepaling kan Nederland de verantwoordelijke lidstaat zijn als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Eén van de voorwaarden is het bestaan van een gezinsband. Daarvan is echter niet gebleken. Uit door eiser overgelegde, gedeeltelijke vertaling van een kopie uit het Syrische bevolkingsregister kan de rechtbank niet afleiden dat eiser een broer heeft genaamd [naam broer]. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
Discretionaire bevoegdheid
5. Bij de beslissing om al dan niet gebruik te maken van de bevoegdheid om het asielverzoek onverplicht aan zich te trekken, heeft verweerder beleidsruimte. Dat betekent dat de rechtbank deze beslissing terughoudend moet toetsen. Hoewel eiser heeft gesteld dat hij in Nederland door zijn achterneven is verzorgd en hij ook de verzorging door zijn broer wenst, heeft hij niet aangetoond dat hij afhankelijk is van zijn (gestelde) familie of
3 Artikel 17 van de Dublinverordening.
4 Artikel 9, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013.
5 Artikel 24, vierde lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013.
6 Formulier van 1 februari 2021.
daadwerkelijk enige (medische) behandeling ontvangt of nodig heeft. Zijn stelling over zijn (actuele) medische problemen, heeft hij niet onderbouwd. Indien een medische behandeling nodig zou zijn, is niet duidelijk waarom Nederland daarvoor het aangewezen land is.
Duitsland heeft vergelijkbare medische voorzieningen. Verder geldt nog dat Duitsland met de acceptatie van het terugnameverzoek heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Op grond daarvan is Duitsland gehouden de (eventueel) nodige verzorging en opvang te verlenen.
Gesteld noch gebleken is dat deze opvang en zorg voor eiser niet beschikbaar zou zijn indien hij deze nodig zou hebben. Al met al heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten om eisers asielverzoek niet uit mededogen dan wel om humanitaire of andere redenen onverplicht in behandeling te nemen.
Conclusie
6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van
N.A. D'Hoore, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van

Documentcode: DSR15616534

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.