ECLI:NL:RBDHA:2021:6812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
09/313096.20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot brandstichting, bedreiging en vermogensdelicten

Op 5 juli 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan tien strafbare feiten. De belangrijkste feiten omvatten een poging tot brandstichting in de beautysalon van zijn zus, bedreiging van zijn zus, en verschillende vermogensdelicten zoals diefstal van een auto en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 augustus 2018 een tas met brandbare kleding en een brandende sigaret aan de deur van de beautysalon van zijn zus heeft gehangen, wat een ernstige poging tot brandstichting vormde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk gevaar heeft veroorzaakt voor de eigendommen van zijn zus.

Daarnaast heeft de verdachte zijn zus bedreigd met geweld en geprobeerd haar af te persen door dreigende spraakberichten te sturen. De rechtbank heeft de bedreigingen als ernstig en intimiderend beoordeeld, wat heeft geleid tot een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan verschillende vermogensdelicten, waaronder diefstal van een auto en het bezit van verdovende middelen. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan diefstal en heeft niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen bij het verwerven van goederen waarvan hij had moeten vermoeden dat ze van misdrijf afkomstig waren. Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, heeft de rechtbank een gevangenisstraf van 16 maanden opgelegd, wat lager is dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank minder feiten bewezen achtte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/313096-20, 09/100398-20 (ttz gev.), 09/183659-19 (ttz gev.), 09/260995-19 (ttz gev.)
Datum uitspraak: 5 juli 2021
Tegenspraak
(Promis vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting in Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 maart 2021 (pro forma) en 21 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Algera en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Ausma, naar voren is gebracht.

2.De tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen met parketnummers 09/313096-20 (hierna: dagvaarding I), 09/260995-19 (hierna: dagvaarding II), 09/100398-20 (hierna: dagvaarding III) en 09/183659-19 (hierna: dagvaarding IV). De integrale tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte het volgende verweten.
Dagvaarding I
De verdachte wordt verweten dat hij zich, al dan niet in vereniging, schuldig heeft gemaakt aan meerdere auto-inbraken (feiten 1, 3, 4 primair, 5, 7 primair en 8 primair). Ook wordt hij ervan verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van auto’s (feiten 4, 7 subsidiair en 8 subsidiair). Verder wordt hem verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal van een camper, al dan niet in vereniging (feit 6) en aan diefstal van goederen uit een auto (feit 2).
Dagvaarding II
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een bakkerij (feit 1) en aan bedreiging van zijn zus (feit 2).
Dagvaarding III
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting bij de schoonheidssalon van zijn zus (feit 1), een poging tot afpersing van zijn zus (feit 2) en aan bedreiging en belediging van zijn zus (feiten 3 en 4).
Dagvaarding IV
Tot slot wordt de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van cocaïne/heroïne (feit 1) en hasj (feit 2).

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van dagvaarding III, feit 4 op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, omdat het een klachtdelict betreft en er geen klacht is ingediend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft dagvaarding III, feit 4 aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 2, ten laste gelegd onder dagvaarding IV, op het standpunt gesteld dat het bezit van de hasj een bagateldelict is en dat het openbaar ministerie om die reden niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden in de vervolging van de verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Dagvaarding III, feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor feit 4 (belediging) wegens het ontbreken van een klacht.
Dagvaarding IV, feit 2:
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij meer dan 5 gram hasj voorhanden heeft gehad. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het op grond van het opportuniteitsbeginsel aan het openbaar ministerie is om te bepalen of in deze strafzaak al dan niet tot vervolging wordt overgegaan. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte voor dit feit.

4.De bewijsbeslissing

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Dagvaarding I:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van de feiten 1 en 5.
Ook heeft de officier van justitie geconcludeerd tot vrijspraak van hetgeen de verdachte onder de feiten 4 primair, 7 primair en 8 primair ten laste is gelegd.
Tot slot heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat de feiten 2, 3, 6 en 4 subsidiair, 7 subsidiair en 8 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Dagvaarding II:
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van alle onder dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
Dagvaarding III
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder dagvaarding III ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 4.
Dagvaarding IV
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - overeenkomstig zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen - het volgende bepleit.
Dagvaarding I
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte onder de feiten 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste is gelegd. Ten aanzien van hetgeen de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Dagvaarding II
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Dagvaarding III
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem onder feit 1 ten laste is gelegd. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
Dagvaarding IV
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Inleiding
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. De rechtbank zal de ten laste gelegde feiten in chronologische volgorde bespreken.
4.4.
Ten aanzien van dagvaarding III [1]
4.4.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De bewijsmiddelen
[aangeefster] heeft op 3 september 2018 aangifte gedaan van een poging tot brandstichting in haar beautysalon. Aangeefster heeft verklaard dat zij op 30 augustus 2018 rond 14:05 uur een berichtje kreeg van de beheerder van haar bedrijfspand met het verzoek om hem te bellen. Toen zij hem belde, kreeg zij te horen: “ik heb slecht nieuws, je broertje is bij je bedrijf langs geweest en heeft geprobeerd om de boel in de fik te steken. [getuige 1] heeft het gezien”. De aangeefster heeft verklaard dat zij gelijk wist dat het om de verdachte ging. Ook heeft aangeefster verklaard dat zij op 31 augustus 2018 naar haar beautysalon gegaan is en dat zij zag dat er een rode plastic tas aan de deurknop van de houten deur van haar salon hing. In de tas zat kleding. In één van de kledingstukken zat een brandgat. De aangeefster heeft de kleding herkend als kleding van de verdachte. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 30 augustus 2018 werkzaam was in een kantoorpand aan de Breestraat 24 in Leiden. Toen zij omstreeks 13:25 uur naar buiten liep om een sigaret te roken, zag zij één van de broers van [aangeefster] . Zij herkende hem naar aanleiding van eerdere ruzies. Deze broer had een rode boodschappentas bij zich. De getuige zag dat er spullen in de tas zaten. De man glipte achter de getuige langs het kantoorpand in en kwam kort daarop weer naar buiten. De getuige ging het pand weer in en zag dat de rode boodschappentas aan de deurklink van de houten deur van het kantoor van de [aangeefster] hangen. Zij zag dat er rook uit de tas kwam. In de tas zag zij een brandende peuk bovenop kleding liggen. [3]
Van de volledig opgebrande sigaret in de tas zijn beelden gemaakt. [4]
Door de politie is sporenonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken dat, door de samenstelling van de kleding in de tas en de situatie zoals beschreven door getuige [getuige 1] , brand had kunnen ontstaan met gevaar voor goederen en/of personen. Kleding gemaakt van polyester ontbrandt onmiddellijk. [5]
De verdachte heeft verklaard dat hij die dag de tas met daarin kleding en een sigaret aan de deur heeft opgehangen. [6]
De beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij de tas met kleding, met daarin een sigaret, aan de deurklink van de beautysalon van zijn zus heeft gehangen. De verdachte heeft daarbij verklaard dat hij de sigaret wel eerst uitgedrukt had, voordat hij deze in de tas had gestopt. Door de raadsman is betoogd dat van opzet op brandstichting geen sprake is geweest, omdat de situatie nooit tot een daadwerkelijke brand had kunnen leiden, gelet op de inhoud van de tas. Daarmee is sprake van een ondeugdelijke poging tot brandstichting.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Op de stills van de camerabeelden van de bewuste sigaret is te zien dat de sigaret volledig opgebrand is. De sigaret is dus niet uitgedrukt, zoals de verdachte heeft verklaard. De rechtbank schuift zijn verklaring daarom als ongeloofwaardig ter zijde. Daarbij merkt de rechtbank op dat ook in het geval de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij de sigaret had uitgedrukt, het alsnog aan de verdachte was geweest om extra te controleren of de sigaret daadwerkelijk geen gevaar meer opleverde, temeer omdat de tas was gevuld met kleding die - blijkens het sporenonderzoek en anders dan de raadsman heeft betoogd - onmiddellijk had kunnen ontvlammen. Van een ondeugdelijke poging is dan ook geen sprake. Gelet hierop heeft de verdachte op zijn minst genomen het opzet in voorwaardelijke zin gericht gehad op het stichten van brand, waarbij gevaar voor goederen is ontstaan. Aangezien door de politie geen onderzoek gedaan is naar de aanwezigheid van personen in het pand op het moment van het feit en daarmee eventueel gevaar voor personen niet vast is komen te staan, zal de rechtbank de verdachte van dit deel van de tenlastelegging partieel vrijspreken.
4.4.2.
Overwegingen ten aanzien van de feiten 2 en 3
De bewijsmiddelen voor feit 2 en feit 3
[aangeefster] heeft op 3 september 2018 aangifte gedaan van (een poging tot) afpersing en van bedreiging. Aangeefster heeft verklaard op 30 augustus 2018 diverse geluidfragmenten van de verdachte te hebben ontvangen, waarin onder andere is gezegd: “Als ik niet deze week geld heb, whollah ik kom naar binnen en sla je kankertanden er uit” en “ik maak jou dood”, “of je gaat deze week, wil ik een kankervoorschot. Als je dat niet trekt, trek ik je kankertanden eruit”, “Als ik geen geld heb whollah. Ik sloop je zaak. Ik sla je. Mishandeling. Wat dan. Ik ga je gewoon mishandelen.”, “ik ga jullie allemaal naar de kanker helpen”, “ik ga jou kapot slaan als ik dat wil”, “ik kom naar binnen en sla je kankertanden eruit”, “jou maak ik dood”, “als ik morgen blut ben dan loop ik je zaakje naar binnen sla je tanden eruit”, “ik schiet jullie allemaal dood.”. Ook heeft de verdachte het volgende geluidsfragment gestuurd: “Dan ga ik lekker mijn tijd uitzitten tot wel die 80.000 op de rekening staat. En dan ga je zien wat er met die 80.000 gaat gebeuren”. De aangeefster heeft verder verklaard dat zij erg bang was dat de verdachte zijn dreigementen tot uitvoer zou brengen, omdat hij al geprobeerd had brand te stichten in haar bedrijf. Zij voelde zich erg bedreigd en onder druk gezet. [7]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de spraakberichten beluisterd en heeft de stem van de verdachte in die spraakberichten herkend. [8]
De beoordeling van de feiten 2 en 3
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het zou kunnen dat hij de berichten naar zijn zus heeft gestuurd, omdat hij erg boos op haar was vanwege een langlopend geschil over de woning van hun overleden moeder en de erfenis. Ook heeft hij verklaard dat hij zich kan voorstellen dat zijn zus bang is geworden, maar dat hij nooit de intentie heeft gehad haar iets aan te doen.
Gelet op de bewijsmiddelen in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd zijn zus af te persen en dat hij haar heeft bedreigd.
Dat de verdachte heeft verklaard dat hij nooit de intentie heeft gehad om de dreigementen ten uitvoer te brengen, doet hier niet aan af, aangezien zijn zus heeft verklaard dat zij zich erg onder druk gezet voelde en dat zij bang was dat hij haar iets aan zou doen. De uitlatingen van de verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank ook van zodanige aard geweest en hebben onder zodanige omstandigheden plaatsgevonden dat bij de aangeefster ook de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn dreigementen ten uitvoer zou brengen.
4.5.
Ten aanzien van dagvaarding IV [9]
4.5.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1 en 2
De bewijsmiddelen
Op 1 oktober 2018 is de verdachte in verband met een verkeerscontrole staande gehouden in Katwijk. De verdachte bleek een zakje hasj in zijn onderbroek te hebben met een gewicht van in totaal 14,8 gram. [10]
Ook is in zijn auto één ponypack met vermoedelijk cocaïne aangetroffen, alsmede twee bolletjes met vermoedelijk heroïne en één bruin papiertje met een witte substantie, vermoedelijk cocaïne. [11] Na onderzoek bleek het om 1,4 gram cocaïne en 0,5 gram heroïne te gaan. [12]
De verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen drugs van hem waren en dat hij wist dat dit hasj, cocaïne en heroïne betrof. [13]
De beoordeling
De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat de drugs aan hem toebehoorden en dat het inderdaad hasj, cocaïne en heroïne betrof. Gelet hierop, in combinatie met de overige bewijsmiddelen in het dossier, acht de rechtbank deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.6.
Dagvaarding II [14]
4.6.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Aangever [aangever 1] heeft op 6 oktober 2019 aangifte gedaan van een poging tot inbraak in zijn bakkerij, genaamd [naam] bakkerij. Deze bakkerij is gevestigd aan de [adres] in [woonplaats] . Aangever heeft verklaard dat hij op zondag 6 oktober 2019 om 01:09 uur via zijn alarmcentrale een melding heeft ontvangen dat het alarm was afgegaan. Aangever kwam enkele minuten later ter plaatste en zag dat de deur van de bakkerij op een kier stond. Hij zag dat het kleine raampje naast de deur openstond. Later zag hij dat de schroefjes van de raam-uitzet eruit waren geschroefd. De aangever heeft daarop de camerabeelden bekeken en zag dat iemand zijn zaak was binnengedrongen. Aangever heeft verklaard dat hij geen goederen mist. [15]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte op de camerabeelden herkend als de persoon die de bakkerij binnen is gegaan. Verbalisant [verbalisant 2] kent de verdachte vanuit zijn werkzaamheden als agent in het basisteam Leiden-Noord en heeft hem specifiek herkend aan zijn gelaat, de vorm van zijn neus en aan zijn postuur. [16]
Op de losgeschroefde raam-uitzet bevond zich DNA-materiaal dat is veilig gesteld. Forensisch DNA-onderzoek heeft de verdachte als mogelijke donor van het celmateriaal aangewezen (de frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard). [17]
De verdachte heeft ontkend zich schuldig gemaakt te hebben aan een inbraak. De verdachte heeft verklaard dat hij bekend is met de bakkerij en dat hij weet dat er in de vroege ochtend altijd vers afgebakken broodjes in hoge stellingen achter het raam staan. Hij heeft verklaard dat hij op 6 oktober 2019 rond 05:30 uur heeft geprobeerd om deze broodjes te bemachtigen door zijn hand door het raam te steken en dat op die manier zijn DNA op de raam-uitzet terecht is gekomen.
De raadsman van de verdachte heeft er nog op gewezen dat de persoon op de camerabeelden handschoenen droeg, wat het niet logisch maakt dat er wel DNA van de inbreker op de raam-uitzet zit. Daarnaast trekt de raadsman de ambtshalve herkenning van de verdachte in twijfel.
De beoordeling
Door de verdachte is niet betwist dat hij de bewuste nacht bij de bakkerij en in de buurt van het bewuste raam geweest is, maar hij geeft een alternatieve verklaring voor zijn aanwezigheid aldaar en het aantreffen van zijn DNA op de raam-uitzet. De rechtbank acht deze verklaring echter onaannemelijk. Uit het dossier blijkt dat het bewuste raam zich boven de spoelbakken in de keuken bevindt. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat op die plek hoge stellingen met vers afgebakken broodjes staan, zoals de verdachte heeft verklaard. Het DNA van de verdachte is aangetroffen op het losgeschroefde raamboompje van de raam-uitzet. Reeds om die reden is de verklaring van de verdachte op dit punt onaannemelijk. Immers, zijn DNA kan niet op die plek terecht gekomen zijn, zonder het raam los te schroeven. Ook de herkenning van verbalisant [verbalisant 2] acht de rechtbank betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. [verbalisant 2] heeft aangegeven dat hij de verdachte ambtshalve kent en heeft ook aangegeven aan welke specifieke en onderscheidende persoonskenmerken hij de verdachte heeft herkend. Op de beelden zijn ook de uiterlijke kenmerken van de dader duidelijk te zien, zoals het postuur en het gelaat en de manier van bewegen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak in de bakkerij.
4.6.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
De bewijsmiddelen
[aangeefster] (de zus van de verdachte) heeft op 18 oktober 2019 aangifte van bedreiging gedaan. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar op 1 september 2019 heeft gebeld, omdat hij geld nodig had. Nadat de aangeefster aangaf geen geld te hebben, heeft de verdachte onder andere tegen haar gezegd: “het gezicht waarmee je werkt en geld verdient ga ik verminken” en “ik ga je doodschieten”. [18]
Getuige [naam] (de man van de aangeefster) heeft verklaard dat hij op 1 september 2019 rond 21:30 uur met zijn vrouw in bed lag en dat zijn vrouw werd gebeld door de verdachte. De verdachte vroeg om geld, wat zijn vrouw weigerde. De getuige heeft gehoord dat de verdachte zijn vrouw bedreigde en dat hij zei dat hij het gezicht van zijn vrouw zou bewerken en dat hij haar zou doodschieten of woorden van gelijke strekking. De getuige heeft verklaard dat zijn vrouw na dit telefoontje overstuur was en moest huilen en dat zij echt bang is voor de verdachte. [19]
De beoordeling
De verdachte heeft ontkend zijn zus te hebben bedreigd. Hij heeft verklaard dat hij meestal in het Marokkaans met zijn zus spreekt, dat de getuige deze taal niet machtig is en om die reden niet kan hebben gehoord wat hij heeft verklaard. De rechtbank acht deze verklaring echter onaannemelijk, aangezien uit het dossier blijkt dat de verdachte en zijn zus veelvuldig in het Nederlands met elkaar communiceerden. Verder neemt de rechtbank in overweging dat de bedreiging past in het beeld dat uit het dossier volgt van hoe de verdachte met zijn zus omging, voortkomend uit een langlopend geschil over de woning van hun moeder en de erfenis.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van zijn zus, zoals hem onder feit 2 ten laste is gelegd.
4.7.
Dagvaarding I [20]
4.7.1.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit feit.
4.7.2.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte dit ten laste gelegde feit heeft bekend, hij nadien niet anders heeft verklaard en de raadsman van verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, te weten:
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] d.d. 23 augustus 2020 (p. 585 tot en met 588);
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2021.
4.7.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 3
Aangeefster [aangever 4] heeft op 29 juli 2020 aangifte gedaan van de diefstal van de auto van haar vader ( [naam] ). De auto betrof een Audi Q7 met [kenteken] Haar vader had de auto op 29 juli 2020 omstreeks 17:30 uur geparkeerd aan de [adres] ter hoogte van huisnummer 38, in Oegstgeest. Hij had de auto niet afgesloten en per ongeluk de keykaart in de auto laten liggen. [21]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft verklaard dat hij zich op 29 juli 2020 omstreeks 19:25 uur bevond op de [adres] te Oegstgeest, recht tegenover de woning aan de [adres] . Hij zag dat aldaar een zwarte Audi Q7 stond geparkeerd. De verbalisant zag dat een man langs de geparkeerde Audi liep, dat de man een telefoon in zijn hand vasthield, dat de man zijn pas verminderde toen hij langs de Audi liep en dat hij goed naar de auto keek. Toen de verbalisant een paar minuten later weer naar de auto keek, zag hij dat dezelfde man nu naast de auto stond aan de passagierskant. De verbalisant zag dat de man het portier opende en in de auto stapte. De auto reed vervolgens weg met de man die de verbalisant had zien instappen achter het stuur. [22]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft beelden van de camera’s aan de voorgevel van de [adres] 42 uitgekeken. Te zien is dat op 29 juli 2020 omstreeks 19:22 uur een man op het trottoir - dat direct voor de woning aan de [adres] 42 is gelegen - komt aanlopen. De man komt vanuit de richting van nummer 50 en loopt in de richting van nummer 38. Vervolgens is te zien dat omstreeks 19:31 uur een zwarte Audi Q7 vanuit de parkeervakken langs de [adres] de weg op rijdt. Te zien is dat het kenteken eindigt op [kenteken] . [23]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft de persoon op de voornoemde beelden herkend als de verdachte. De verbalisant kent de verdachte vanuit zijn werkzaamheden als agent en heeft hem meerdere keren aangehouden. Hij heeft de verdachte herkend aan zijn postuur, zijn huidskleur, zijn haardracht en -kleur en aan de uiterlijke kenmerken van zijn gezicht. [24]
De verdachte heeft bekend dat hij in de auto heeft gereden, maar ontkent de auto te hebben gestolen. Hij heeft verklaard dat de auto door een vriend was gehuurd en hij er graag in wilde rijden. De verdachte zou door deze vriend aan het begin van de straat zijn afgezet, vervolgens is hij naar de auto toegelopen, om de auto heengelopen om de auto te bewonderen, ingestapt en weggereden.
De beoordeling
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte de auto voorbij loopt en vervolgens pas negen minuten later is ingestapt en is weggereden. Het is niet aannemelijk dat de verdachte zo lang om de auto heen heeft gelopen enkel en alleen om deze te bewonderen. Ook strookt de verklaring van de verdachte niet met hetgeen verbalisant [verbalisant 3] ter plekke heeft waargenomen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de Audi Q7.
4.7.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 4
Aangever [Aangever 5] heeft verklaard dat hij op 12 juli 2020 omstreeks 11:00 uur zijn auto met het Duitse kenteken [kenteken] heeft geparkeerd aan het Wantveld in Noordwijk. Omstreeks 17:00 uur kwam de aangever terug op de parkeerplaats en zag dat zijn auto was verdwenen. [25]
De verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij op 12 juli 2020 in de auto met [kenteken] heeft gereden. [26] Hij heeft ontkend dat hem bekend was - dan wel had moeten zijn - dat de auto was gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij de sleutel van de auto van een kennis heeft gekregen. Hem is verzocht de auto van Sassenheim naar een parkeergarage in Leiden te rijden. Bij aankomst voor de garage stapte een persoon bij de verdachte in de auto. Na het parkeren van de auto in de garage, heeft de verdachte deze persoon geholpen met spullen uit de auto naar een andere auto te brengen en heeft de verdachte de sleutel aan hem afgegeven.
De beoordeling
Primair
Met de officier en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Subsidiair
De rechtbank volgt de verdachte niet in zijn stelling dat het hem niet bekend had hoeven te zijn dat de auto was gestolen. De verdachte is in Sassenheim benaderd om een auto met een Duits kenteken naar een parkeergarage in Leiden te rijden, de auto daar te parkeren en de sleutel daar aan iemand af te geven. Onder deze omstandigheden was het aan verdachte om nader onderzoek te doen naar de herkomst van de auto en hierover vragen te stellen, alvorens hierin te gaan rijden. Aangezien de verdachte dit heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht en heeft hij daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Hij had dan ook moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen auto betrof. . De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen voor schuldwitwassen.
4.7.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 5
Met de officier en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit feit.
4.7.6.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 6
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De officier heeft erop gewezen dat de poging tot inbraak in de camper plaatsvond om 03:35 uur, terwijl de verdachte kort daarna, namelijk even na 04:00 uur, in de omgeving van de camper is aangetroffen in een auto. Deze auto (die was voorzien van een multi media GPS-systeem) is in de uren voor de poging tot inbraak tweemaal nabij de locatie van de camper geweest en heeft daar tevens enige tijd stilgestaan. Ook heeft de officier van justitie erop gewezen dat op het tape, waarmee de alarmlichten van de camper waren afgeplakt, DNA van de verdachte is aangetroffen.
De verdachte heeft ontkend zich schuldig gemaakt te hebben aan de poging tot inbraak in de camper. De verdachte heeft verklaard dat hij de bewuste nacht, rond 04:00 uur, is opgehaald in Leiden door twee kennissen om vervolgens door een vriend naar Den Haag te worden gebracht. In Leiden is deze vriend bij de verdachte en de twee kennissen in de auto gestapt. Vervolgens zijn de twee kennissen op verschillende plaatsen in Leiden weer uit de auto gestapt. De verdachte is daarop met de vriend naar Den Haag gereden. In verband met wegwerkzaamheden op de rijksweg A4 zijn ze via Zoeterwoude gereden. Volgens de verdachte heeft de poging tot inbraak plaatsgevonden vóórdat hij in Leiden is opgehaald. Het DNA op het tape kan verklaard worden door het feit dat hij al eerder in de auto heeft gezeten en hij toen de rol tape heeft aangeraakt, aldus de verdachte.
Op basis van het dossier en in het bijzonder de tijdstippen waarop de auto waarin de verdachte reed op de plaats delict is geweest, kan het alternatieve scenario van de verdachte - dat hij pas na deze inbraak in Leiden is opgehaald - niet worden uitgesloten. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem onder 6 ten laste gelegde feit.
4.7.7.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 7
Primair
Met de officier en de raadsman acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom van dit primaire feit vrij.
Subsidiair
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. De officier van justitie heeft erop gewezen dat in de teruggevonden auto van de aangever een zakje met een sleutel is gevonden, terwijl dit zakje en de sleutel niet van aangever waren. Op het zakje is het DNA van de verdachte aangetroffen. Op basis hiervan heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de aangever de auto voorhanden heeft gehad in de periode nadat de auto was gestolen.
De verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend. De verdachte heeft verklaard dat hij dakloos was en daarom veel in auto’s sliep. Hij kreeg dan van bekenden van hem sleutels van auto’s, waar hij vervolgens in sliep. De verdachte heeft verklaard dat het om die reden goed mogelijk is dat hij het bewuste zakje en/of de sleutel eerder in zijn bezit heeft gehad en dat op die manier ook het aantreffen van zijn DNA op dat zakje kan worden verklaard.
Op basis van het dossier kan het alternatieve scenario van de verdachte niet worden uitgesloten. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte dat hij dakloos was en om die reden in auto’s sliep, niet op voorhand ongeloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier onvoldoende op basis waarvan de verdachte nader onderzoek had moeten doen naar de herkomst van de auto waarin hij sliep. Zo is bijvoorbeeld niet gerelateerd dat de auto was beschadigd of dat er sporen van braak waren. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem onder subsidiair ten laste gelegde feit.
4.7.8.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 8
Primair
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarom van dit primaire feit vrij.
Subsidiair
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Zij heeft erop gewezen dat de verdachte heeft bekend dat hij in de bewuste auto heeft geslapen. Om die reden heeft de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto van misdrijf afkomstig was, zodat het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, aldus de officier van justitie.
De verdachte heeft ontkend dat hij ervan op de hoogte was, dan wel dat hij op de hoogte had moeten zijn van het feit dat de auto was gestolen. De verdachte heeft er wederom op gewezen dat hij vaak in auto’s sliep die via kennissen aan hem ter beschikking werden gesteld.
Op basis van het dossier kan het alternatieve scenario van de verdachte niet worden uitgesloten. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de feiten en omstandigheden, zoals daarvan blijkt uit het dossier, ook niet zodanig zijn geweest dat dat bij de verdachte aanleiding hadden moeten geven om te twijfelen aan de herkomst van auto. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het hem onder subsidiair tenlastegelegde.
4.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I
2
hij op 23 augustus 2020 te Leiden, uit een auto [kenteken] ), schuurmachines en een camera,
dietoebehoorde
naan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, te weten het vernielen van een ruit van voornoemde auto;
3
hij op 29 juli 2020 te Oegstgeest, een auto ( [kenteken] ,
dietoebehoorde [aangever 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een niet voor het gebruik door verdachte bestemde autosleutel;
4
subsidiair
hij op 12 juli 2020te Leiden een voorwerp, te weten een auto [kenteken] ) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en van
datvoorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
datvoorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig wa
suit enig misdrijf;
Dagvaarding II
1
hij op 6 oktober 2019 te Voorschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een goed van zijn gading, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] bakkerij, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van verbreking en inklimming, zich toegang heeft verschaft tot [aangever 1] bakkerij door een raam te openen, de schroeven van de raamuitzetter te verwijderen en vervolgens tweemaal door dit geopende raam naar binnen te klimmen en vervolgens zoekend rondkijkend door de ruimte te lopen en stekkers van een router los te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 1 september 2019 te Leiden [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangeefster] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen “Ik ga je doodschieten” en “Het gezicht waarmee je werkt en geld mee verdient ga ik verminken”;
Dagvaarding III
1
hij op 30 augustus 2018 te Leiden ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in het pand aan de [adres] met dat opzet een brandende sigaret in aanraking heeft gebracht met (een tas met) brandbare kledingstukken, en daarvan gemeen gevaar voor het pand aan de [adres] en de aldaar aanwezige goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 30 augustus 2018 te Leiden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 80.000 euro, dat aan [aangeefster] toebehoorde, heeft bedreigd door toezending van spraakberichten waarin de volgende dreigende woorden waren opgenomen: “als ik niet deze week geld heb, whollah, ik kom naar binnen en sla je kankertanden eruit" (p. 79) en “of je gaat deze week, wil ik een kankervoorschot. Als je dat niet trekt, trek ik je kankertanden eruit” (p. 81); en “Als ik geen geld heb Whollah. Ik sloop je zaak. Ik sla je. Mishandeling. Wat dan. Ik ga jou gewoon mishandelen” (p. 81), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 30 augustus 2018 te Leiden [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [aangeefster] spraakberichten toe te sturen waarin de volgende dreigende woorden waren opgenomen:
- “ ik ga jullie allemaal naar de kanker helpen” (p.79) en
- “ ik ga jou kapot slaan als ik dat wil” (p. 79) en
- “ ik kom naar binnen en sla je kankertanden eruit” (p. 79) en
- “ jou maak ik dood” (p. 79) en
- “ als ik morgen blut ben dan loop ik je zaakje naar binnen sla ik je tanden eruit” (p. 80) en
- “ ik schiet jullie allemaal dood” (p. 80);
Dagvaarding IV
1.
hij op 1 oktober 2018 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad
1,4gram van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 0,4 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne telkens
een middelals bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 1 oktober 2018 te Katwijk aanwezig heeft gehad 14,8 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de verdachte in detentie tot rust gekomen is, dat hij zijn leven wil beteren en dat hij gemotiveerd is om zijn leven een andere wending te geven. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en hem daarnaast een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, eventueel met bijzondere voorwaarden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Poging tot brandstichting
De verdachte heeft een tas met kleding aan de deur van de beautysalon van zijn zus gehangen en in die tas een brandende sigaret gelegd. Dit is een ernstig en gevaarlijk feit, waarbij de verdachte geen respect getoond heeft voor andermans eigendommen. Hij heeft hierbij kennelijk ook geen oog gehad voor het gevaar dat hij daarmee veroorzaakte. De rechtbank weegt mee dat de brandstichting een doelgerichte actie van de verdachte was om zijn zus schrik aan te jagen en bij haar gevoelens van angst en onveiligheid teweeg te brengen. Daarbij bestond het risico dat de brand zou overslaan naar de salon van zijn zus en de daar omliggende panden. Hij mag van geluk spreken dat dit niet gebeurd is.
Bedreigingen en poging afpersing
Ook heeft de verdachte zijn zus meermalen bedreigd en heeft hij gepoogd haar af te persen. Dat de verdachte deze feiten jegens zijn eigen zus heeft gepleegd, rekent de rechtbank de verdachte aan. Uit de verklaringen van de zus blijkt ook dat zij zich door het handelen van haar broer erg onveilig heeft gevoeld.
Opiumwet
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet. De verdachte heeft cocaïne en heroïne in zijn bezit gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke middelen zeer schadelijk voor de gezondheid zijn. Door deze middelen toch aan te schaffen, houdt de verdachte de markt en de nadelige effecten die dit met zich brengt, in stand. Ook heeft de verdachte hasj in zijn bezit gehad.
Vermogensdelicten
Ook heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een auto-inbraak en een autodiefstal. Met zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen. Dergelijke feiten zijn ook bijzonder ergerlijk voor de direct betrokkenen en brengen, naast hinder, ook financiële schade met zich. Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen door een auto voorhanden te hebben, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze auto afkomstig was van misdrijf. Dit getuigt wederom van gebrek aan respect voor de eigendomsrechten van anderen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 juni 2021. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook eerder veroordeeld is voor bedreiging.
De rapporten van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de reclassering van 14 mei 2020, 17 juli 2020, 15 december 2020 en 18 januari 2021. Uit al deze rapporten komt naar voren dat de verdachte onbereikbaar is voor de hulpverleningsinstanties, dat hij zich niet houdt aan gemaakte afspraken en dat hij niet meewerkt aan geboden hulpverlening. Ook blijkt dat getwijfeld wordt aan de haalbaarheid van het uitvoeren van eventuele bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte een zorgmijdende houding heeft. De verdachte is uit de voorlopige hechtenis geschorst, maar hield zich onvoldoende aan de daaraan verbonden voorwaarden. Reclassering Nederland heeft de verdachte tijdens deze schorsing aangemeld voor een begeleid wonen traject, waar hij direct kon worden geplaatst, maar ook daar hield hij zich onvoldoende aan zijn afspraken.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat bij de feiten, zoals bewezen verklaard, een gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank het volgende betrokken.
De rechtbank houdt rekening met de ernst van de in totaal tien bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan. Gelet hierop kan, naar het oordeel van de rechtbank en anders dan de raadsman heeft bepleit, niet worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Gelet op de rapporten van de reclassering ziet de rechtbank evenmin aanleiding om aan de verdachte een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Dat de verdachte zijn leven wil beteren, zoals de raadsman heeft gesteld, doet hieraan niet af. De verdachte heeft voldoende kansen gehad, maar die heeft hij niet benut. Anderzijds acht de rechtbank minder feiten wettig en overtuigend bewezen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende en gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal de dagen die de verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op deze straf in aftrek brengen.
Aangezien het onder 2, dagvaarding IV, bewezen verklaarde feit een overtreding betreft, dient hiervoor een aparte straf te volgen. De rechtbank zal de verdachte voor dit feit schuldig verklaren, maar geen straf of maatregel opleggen.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

8.1
De vorderingen (parketnummer 09/313096-20 )
De vordering van [aangever 3] (feit 2)
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 868,57 voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [aangever 4] (feit 3)
[aangever 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.089,15, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 7.089,15 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De vordering van [aangever 6] (feit 6)
[aangever 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 135,- voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering van [aangever 7] (feit 8)
[aangever 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 569,15 voor geleden materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de volgende standpunten ingenomen ten aanzien van de vorderingen.
De vordering van [aangever 3]
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de opgevoerde schade aannemelijk en voldoende onderbouwd is. De officier heeft daarom verzocht om de vordering toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [aangever 4]
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de opgevoerde materiële schade aannemelijk en voldoende onderbouwd is door middel van bonnen. De officier van justitie heeft daarom verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de gevraagde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dan onvoldoende vast is komen te staan dat deze immateriële schade geleden is, zodat de vordering op dat punt moet worden afgewezen.
De vordering van [aangever 6]
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de opgevoerde schade aannemelijk en voldoende onderbouwd is. De officier van justitie heeft daarom verzocht om de vordering hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [aangever 7]
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op basis van het dossier niet vast te stellen is dat de verdachte degene is geweest die de diefstal heeft gepleegd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen afgewezen moeten worden, gelet op de door hem bepleite vrijspraken.
Subsidiair heeft de raadsman de volgende standpunten ingenomen.
De vorderingen van [aangever 3] , [aangever 7] en [aangever 6]
De raadsman heeft zich ten aanzien van deze vorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering van [aangever 4]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten in deze vordering onvoldoende onderbouwd zijn en dat, om die reden, de vordering moet worden afgewezen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [aangever 3]
Deze vordering is door en namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van [aangever 4]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit. De rechtbank acht voor die geleden materiële schade, bestaande uit schade aan de auto, een bedrag van € 1.530,66 voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige (uitbreiding toegangscontrole, nieuwe sloten, aansluiting meldkamer en uitbreiding camerasysteem) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, omdat onvoldoende is gebleken dat deze schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek naar de opgevoerde kosten zou in deze fase van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Om die reden kan de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet worden ontvangen. Dit geldt ook voor de gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat van een rechtstreeks verband tussen deze schade en het bewezen verklaarde feit onvoldoende is gebleken. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van [aangever 6]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van feit 6 van dagvaarding I, waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
De vordering van [aangever 7]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte van feit 8 van dagvaarding I, waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 57, 62, 63, 157, 285, 311, 317, 420quater van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking in de zaak met parketnummer 09/183659-19 ;
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van het tenlastegelegde onder 4 van de dagvaarding III (parketnummer 09/100398-20 );
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (parketnummer 09/313096-20 ) onder 1, 4 (primair), 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (parketnummer 09/313096-20) onder 2, 3 en 4 (subsidiair) ten laste gelegde feiten, de bij dagvaarding II (parketnummer 09/260995-19 ) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, de bij dagvaarding III (parketnummer 09/100398-20 ) onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten en de bij dagvaarding IV (parketnummer 09/193659-19 ) onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
dagvaarding I (parketnummer 09/313096-20 )
ten aanzien van feit 2:
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van feit 4 (subsidiair):
schuldwitwassen;
dagvaarding II (parketnummer 09/260995-19 )
ten aanzien van feit 1:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling;
dagvaarding III (parketnummer 09/100398-20 )
ten aanzien van feit 1:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
poging tot afpersing;
ten aanzien van feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling;
dagvaarding IV (parketnummer 09/193659-19 )
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte in de zaken met parketnummers 09/313096-20 , 09/260995-19 , 09/100398-20 en 09/193659-19 (feit 1) tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart de verdachte in de zaak met parketnummer 09/193659-19 (feit 2):
schuldig zonder oplegging van straf of maatregel;
de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 3] , een bedrag van € 868,57 (zegge: achthonderdachtenzestig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 868,57 (zegge: achthonderdachtenzestig euro en zevenenvijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 augustus 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 17 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [aangever 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [aangever 4] , een bedrag van € 1.530,66 (zegge: vijftienhonderddertig euro en zesenzestig eurocent), vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 4] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.530,66 (zegge: vijftienhonderddertig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 juli 2020 tot aan de dag der voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
de vordering van de benadeelde [aangever 6]
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 6] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van de benadeelde partij [aangever 7]
bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 7] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J. de Vormer en N.M.E. Oudshoorn, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juli 2021.
Bijlage I
De tenlasteleggingen
De tenlastelegging met parketnummer 09/260995-19 :
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 oktober 2019 te Voorschoten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een goed van zijn gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 1] bakkerij, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich toegang heeft verschaft tot [aangever 1] bakkerij door een raam te openen door de schroeven van de raamuitzetter/raambeslag te verwijderen en/of vervolgens (tweemaal) door dit geopende raam naar binnen te klimmen en/of (vervolgens) (zoekend rondkijkend) door de ruimte te lopen en/of stekkers van een router los te trekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 1 september 2019 te Leiden, althans te Nederland [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen "Ik ga je doodschieten"
en/of "Het gezicht waarmee je werkt en geld mee verdient ga ik verminken, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De tenlastelegging met parketnummer 09/313096-20 :
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 december 2020 te Leiden, althans in Nederland, een auto (kenteken [kenteken] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een niet voor het gebruik door verdachte bestemde autosleutel)
2
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Leiden, althans in Nederland, in/uit een auto ( [kenteken] ), (een) schuurmachine(s) en/of een camera, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, (te weten het vernielen van een ruit van voornoemde auto)
3
hij op of omstreeks 29 juli 2020 te Oegstgeest, althans in Nederland, een auto ( [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 4] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een niet voor het gebruik door verdachte bestemde autosleutel);
4
hij op of omstreeks 12 juli 2020 te Noordwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto ( [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [Aangever 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een vervalste/niet voor het gebruik door verdachte en/of zijn mededaders bestemde autosleutel)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 juli 2020, te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een auto ( [kenteken] ) heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of van een voorwerp , te weten een auto ( [kenteken] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
5
hij op of omstreeks 31 mei 2020 te Noordwijk, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een vervalste/niet voor het gebruik door verdachte en/of zijn mededaders bestemde autosleutel)
6
hij op of omstreeks 28 april 2020 te Zoeterwoude, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een camper ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, zich naar voornoemde camper heeft/hebben begeven en/of de achterlichten van die camper met tape heeft/hebben afgeplakt en/of de ruitwisser(s) en/of kunst
stof rooster van voornoemde camper heeft/hebben vernield/geforceerd en/of het slot van een portier van voornoemde camper eruit heeft getrokken/geforceerd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
7
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2020 tot en met 22 oktober 2020 te Leiderdorp, althans in Nederland, een auto [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een vervalste/niet voor het gebruik door verdachte bestemde) autosleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 21 oktober 2020 tot en met 23 oktober 2020, te
Leiderdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten een auto [kenteken] , heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of van een voorwerp, te weten een auto ( [kenteken] gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
8
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 26 maart 2020 te Leiderdorp, althans in Nederland, een auto ( [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever 7] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen auto onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een vervalste/niet voor het gebruik door verdachte bestemde autosleutel)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 25 maart 2020 tot en met 31 maart 2020, te Leiderdorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten een auto ( [kenteken] ), heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of van een voorwerp, te weten een auto ( [kenteken] ) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
De tenlastelegging met parketnummer 09/100398-20:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Leiden ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in en/of aan het pand aan de [adres] en met dat opzet een brandende sigaret, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met (een tas met) brandbare kledingstukken, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor
het pand aan de [adres] en/of de aldaar aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [aangeefster] en/of [getuige 1] , in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangeefster] /of [getuige 1] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Leiden, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] te dwingen tot afgifte van een geldbedrag (van 80.000 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een
derde, te weten aan [aangeefster] toebehoorde, heeft bedreigd door toezending van spraakberichten waarin de volgende dreigende woorden waren opgenomen:
- " als ik niet deze week geld heb, whollah, ik kom naar binnen en sla je
kankertanden eruit" (p. 79); en/of
"of je gaat deze week, wil ik een kankervoorschot. Als je dat niet trekt, trek ik je
kankertanden eruit" (p. 81); en/of
"Als ik geen geld heb Whollah. Ik sloop je zaak. Ik sla je. Mishandeling. Wat dan. Ik
ga jou gewoon mishandelen" (p. 81);
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Leiden [aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangeefster] spraakberichten toe te sturen waarin de volgende dreigende woorden waren opgenomen:
- " ik ga jullie allemaal naar de kanker helpen" (p.79); en/of
- " ik ga jou kapot slaan als ik dat wil" (p. 79); en/of
- " ik kom naar binnen en sla je kankertanden eruit (p. 79); en/of
- " jou maak ik dood" (p. 79); en/of
- " als ik morgen blut ben dan loop ik je zaakje naar binnen sla ik je tanden eruit"
(p. 80); en/of
- " ik schiet jullie allemaal dood" (p. 80);
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4
hij op of omstreeks 30 augustus 2018 te Leiden, althans in Nederland, opzettelijk [aangeefster] , in (een) toegezonden spraakbericht(en) heeft beledigd, door die [aangeefster] in die spraakberichten de woorden "kankerhoer" (p. 80) en/of "kk jood" (p. 81), althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking toe te voegen;
De tenlastelegging met parketnummer 09/183659-19:
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 1 oktober 2018 te Katwijk opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 0,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2
hij, op of omstreeks 1 oktober 2018 te Katwijk aanwezig heeft gehad ongeveer 14,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] en volgnummers, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 131).
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 25-26.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 28-30.
4.Waarneming van de rechtbank en getoond ter terechtzitting van de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p 35-37.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, p 44-45 en de daarbij behorende bijlage, p. 46.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2021.
7.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 78-82.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 92.
9.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] en volgnummers, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Noordwijk, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m p. 117).
10.Proces-verbaal van aanhouding, p. 48-49.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48-49.
12.Processen-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 60, p. 68, p. 72 en p. 76.
13.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2021.
14.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] en volgnummers, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m p. 91).
15.Proces-verbaal van aangifte [aangever 1] , p. 7-8.
16.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 34-35.
17.The Maastricht Forensic Institute, deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek, p. 22-24.
18.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 41-42.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 46.
20.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] en volgnummers, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden Zuid, met bijlagen (doorgenummerd p. 298 t/m p. 733).
21.Proces-verbaal van aangifte [aangever 4] , p. 614-616.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 619-620.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 621-622.
24.Proces-verbaal van herkenning van een persoon door een opsporingsambtenaar, p. 631-632.
25.Proces-verbaal van aangifte [Aangever 5] , p. 225-226.
26.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 juni 2021.