ECLI:NL:RBDHA:2021:6794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J-P.R. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen kosten dwangbevel en rechtsgeldigheid compromis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door A. van Velsen, en de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Het geschil betreft de kosten van een dwangbevel dat op 22 juni 2019 is uitgevaardigd wegens onbetaalde lokale heffingen voor het jaar 2018. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van een compromis dat tijdens een zitting van het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2020 is gesloten, waarbij is overeengekomen dat de invorderingskosten voor de jaren 2017, 2018 en 2019 tot nihil worden verminderd. Eiser heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof in cassatie beroep ingesteld, waardoor hij meent dat het compromis nog niet definitief is afgesloten.

De rechtbank heeft de stellingen van eiser verworpen en geoordeeld dat het compromis rechtsgeldig is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het Gerechtshof Den Haag waarin eiser aan het compromis is gehouden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser heeft de afspraken van het compromis niet nageleefd door hoger beroep in te stellen tegen eerdere uitspraken, terwijl de invorderingsambtenaar zich aan de afspraken heeft gehouden. De rechtbank concludeert dat eiser, door verder te procederen, mogelijk extra kosten heeft veroorzaakt die hij had kunnen vermijden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 20/2573
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: A. van Velsen),

en

de invorderingsambtenaar van Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 19 februari 2020 op het bezwaar van eiser tegen de kosten van betekening op 22 juni 2019 van het dwangbevel met betrekking tot de aanslag in de lokale heffingen voor het jaar 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2021.
Aldaar is eiser verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 22 juni 2019 een dwangbevel uitgevaardigd, wegens het onbetaald blijven van € 276,70 ter zake van een aanslag in de lokale heffingen voor het jaar 2018 en van € 7 aanmaningskosten, waarbij € 62 aan kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Bij uitspraak op bezwaar van 19 februari 2020 heeft verweerder deze kosten gehandhaafd. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder deze kosten alsnog verminderd tot nihil.
2. Tussen partijen is niet in geschil dat deze procedure onderdeel uitmaakt van een compromis tussen partijen dat tijdens de zitting van het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2020 is gesloten, waarbij is overeengekomen dat de invorderingskosten voor de jaren 2017, 2018 en 2019 worden verminderd tot nihil, en eiser daartegenover alle daarop betrekking hebbende lopende procedures intrekt, tegen vergoeding van de proceskosten tot een totaalbedrag van € 200 (hierna: het compromis). Eiser is tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 juli 2020, waarin dit compromis is opgenomen, in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De cassatieprocedure is nog aanhangig.
3. Verweerder heeft uitvoering gegeven aan dit compromis door de onderhavige kosten te verminderen tot nihil. Eiser is in weerwil van het compromis in beroep gegaan. Hij meent dat er nog geen sprake is van een definitief afgesloten compromis nu hij tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in cassatie is gegaan en deze uitspraak daardoor nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Eiser betwist de rechtsgeldigheid van het compromis, met een beroep op dwaling dan wel dwang.
4. De rechtbank passeert de stellingen van eiser onder verwijzing naar de door verweerder in het geding gebrachte uitspraken van 18 maart 2021 van het Gerechtshof Den Haag in andere zaken van eiser (nummers BK-20/00426 en BK-20/00496), waarin het Gerechtshof eiser houdt aan het compromis. De volgende overwegingen uit deze uitspraken dienen als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd:
“4. Ter zitting van het Hof van 19 juni 2020, waar het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, van 1 november 2019, nr. SGR 19/3126, is behandeld, en waar belanghebbende en de Invorderingsambtenaar zijn verschenen, hebben partijen aan de hand van het ter zitting verhandelde bij wijze van compromis overeenstemming bereikt, inhoudend: 1) dat de openstaande kosten met betrekking tot de aan belanghebbende voor de jaren 2017, 2018 en 2019 opgelegde aanslagen in de lokale heffingen worden verminderd tot nihil, 2) dat belanghebbende toezegt alle daarop betrekking hebbende lopende procedures in te trekken, 3) dat de Invorderingsambtenaar toezegt eventuele in verband met die andere procedures door belanghebbende betaalde griffierechten aan hem te vergoeden en 4) dat de Invorderingsambtenaar belanghebbende voor deze procedure en al die andere procedures in totaal € 200 aan proceskosten vergoedt. Het Hof heeft partijen in het compromis gevolgd (Hof Den Haag 3 juli 2020, nr. BK-19/00770).
(…)

6. Door de hoger beroepen tegen de uitspraken van de Rechtbank Den Haag van 20 februari 2020, nr. SGR 19/4791, ECLl:NL:RBDHA:2020:2052 (BK-20/00426) en van 24 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3646 (BK-20/00426) niet in te trekken, maar door te zetten is belanghebbende nalatig in de nakoming van de afspraken van het compromis. De Invorderingsambtenaar is de afspraken van het compromis volledig nagekomen. Het Hof zal belanghebbende houden aan hetgeen hij ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 met de Invorderingsambtenaar is overeengekomen.

7. Waarom belanghebbende de afspraken van het compromis weigert na te komen, verklaart belanghebbende uit de omstandigheid dat hij de materie bij het sluiten van het compromis niet kon overzien en hij met het compromis slechter af is dan zonder het compromis. Belanghebbende beroept zich in wezen op dwaling en, zo leidt het Hof af uit de motivering van het tegen de uitspraak van 3 juli 2020 ingestelde cassatieberoep, op dwang. Het Hof verwerpt het beroep op dwaling en dwang. Van dwang is geen sprake geweest, belanghebbende heeft tijdens de zitting op 19 juni 2020 verklaard in te zijn voor een totaaloplossing ("package deal") om van alle lopende geschillen af te komen en heeft uit vrije wil ingestemd met het hiervoor beschreven compromis. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende heeft gedwaald. De afspraken zijn duidelijk en niet voor verschillende uitleg vatbaar. Belanghebbende voert bovendien regelmatig procedures en is dus geen debutant, van wie gemakkelijker kan worden aangenomen dat hij de situatie niet of minder goed overziet. Omdat belanghebbende de procedure ter zitting van het Hof van 19 juni 2020 ook had kunnen verliezen had hij zonder compromis slechter af kunnen zijn geweest dan met het compromis, als gevolg waarvan voor drie jaren aanmaningskosten en kosten voor het betekenen van een dwangbevel zijn vervallen (in totaal bijna € 210). Door in weerwil van het compromis verder te procederen, heeft belanghebbende mogelijke extra kosten over zichzelf afgeroepen. Deze kosten had hij niet hoeven maken dan wel vergoed kunnen krijgen, zoals de al betaalde griffierechten.”

5. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J-P.R. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.