ECLI:NL:RBDHA:2021:6783
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Eritrese man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, zoals bepaald in de Dublinverordening. Eiser had eerder, op 20 mei 2021, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening, omdat er een vlucht naar Zürich voor hem was geboekt. Dit verzoek werd echter afgewezen door de voorzieningenrechter op 28 mei 2021.
Tijdens de zitting op 11 juni 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat eiser zijn minderjarigheid niet voldoende heeft onderbouwd, ondanks zijn claim dat hij minderjarig is en dat hij een doopakte heeft die dit zou kunnen bewijzen. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 534,--.
De rechtbank heeft benadrukt dat het aan eiser is om zijn minderjarigheid te bewijzen en dat de doopakte niet als voldoende bewijs kan worden beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd en dat hij niet heeft aangegeven dat zijn situatie ten opzichte van de vorige aanvraag was gewijzigd. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw en is openbaar gemaakt op 25 juni 2021.