3.3De beoordeling van de tenlastelegging.
Feit 1
Op 21 april 2019 omstreeks 23.30 uur vond er tussen de verdachte en zijn moeder,
[slachtoffer 1] , in haar woning een heftige woordenwisseling en een vechtpartij plaats.
De moeder van de verdachte heeft verklaard dat de verdachte haar meerdere keren heeft geduwd en dat hij op twee momenten zijn arm op haar keel legde waardoor hij haar keel dichtdrukte en zij geen adem kreeg. Haar andere zoon, [naam 4] , moest de verdachte van haar aftrekken. Om de verdachte van zich af te krijgen heeft zij haar zoon gekrabd en even later, toen hij weg wilde lopen, heeft zij hem aan de schouderband van zijn tas beetgepakt.
Die had hij schuin om zijn nek hangen. Op twee eerdere momenten die avond heeft zij de verdachte geslagen, omdat hij zijn broertje mee wilde meenemen en zeer beledigende woorden uitte over haar partner.
In het ziekenhuis is een wurgtrauma met fractuur in het kraakbeen geconstateerd.
De verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissarisen ook ter zittingverklaard dat hij zijn moeder heeft weggeduwd toen zij aan de schouderband van zijn tas trok, omdat hij geen lucht kreeg, en dat het zo kan zijn dat hij per ongeluk haar keel heeft geraakt, maar dat dit niet zijn bedoeling was. De verdachte heeft verklaard dat hij in paniek raakte en zichzelf wilde verdedigen. Het is ook maar één keer gebeurd en niet tweemaal.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat de relatie met zijn moeder op dit moment weer goed is en dat zij het hebben uitgepraat. Stapje voor stapje is de relatie weer beter geworden.
Op 28 november 2019 heeft het Nederlands Forensisch instituut (NFI) een rapport uitgebracht naar aanleiding van het letsel van aangeefster.
Als antwoord op de vraag of het waarschijnlijker is dat het letsel veroorzaakt is zoals het slachtoffer verklaart of dat het juist waarschijnlijker is dat het letsel veroorzaakt is zoals verdachte omschrijft, heeft de deskundige geantwoord dat het aantreffen van een combinatie van onderhuidse zwelling en een gebroken hoorntje van het schildkraakbeen, zoals in onderhavig geval waarschijnlijk aanwezig was, iets waarschijnlijker is onder een hypothese van samendrukkend geweld op de keel zoals verklaard door het slachtoffer, dan onder een hypothese van botsend geweld op het strottenhoofd, zoals verklaard door de verdachte.
De rechtbank is, gelet op de aangifte van de moeder, en de conclusie van de deskundige van het NFI over het letsel van de moeder, van oordeel dat de verdachte meerdere malen zijn arm op zijn moeders keel heeft gedrukt. Ook is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zijn moeder meerdere malen heeft geduwd.
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat de verdachte de opzet zou hebben gehad om zijn moeder zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit, poging tot zware mishandeling, en de mishandeling, begaan tegen zijn moeder, zoals onder 1 subsidiair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen verklaren.
Feit 2 (09-066468-20 t.b.g.)
[slachtoffer 2] (verder: aangeefster) heeft aangifte gedaan en daarbij verklaard dat zij op
5 maart 2019 tussen 20.00 en 20.20 uur op de Allard Piersonlaan te Den Haag is mishandeld
door een jongen genaamd [verdachte] , die toen [naam 3] begon met filmen haar een klap in haar gezicht gaf met een vlakke hand. In eerste instantie had aangeefster niet zoveel pijn, maar later wel en heeft zij er ijs opgelegd. Later werd aangeefster ook duizelig en is bij een controle in het ziekenhuis geconstateerd dat zij een gekneusde kaak had. Aangeefster heeft verklaard dat de jongen haar tijdens dat filmen en de klap vastgehouden heeft in haar nek zodat zij met haar gezicht recht in beeld stond.
[naam 5] is getuige geweest van deze klap en heeft verklaard dat
[verdachte] de vriend is van een vriendin van [naam 3] , die [naam 2] heet. Zij zag
dat [verdachte] naar [slachtoffer 2] liep. Zij zag dat [verdachte] begon te duwen en dat hij een slaande beweging maakte naar [slachtoffer 2] . Zij zag dat [slachtoffer 2] op haar mond werd geraakt. Ze heeft ook verklaard dat zij weet dat [slachtoffer 2] ruzie heeft met [naam 2] , de vriendin van [verdachte] .
De verdachte heeft bij de politieen ter zittingverklaard dat hij op 5 maart 2019 omstreeks 20.00 uur niet op de Allard Piersonlaan in Den Haag aanwezig was, maar dat hij toen in Rijswijk was en dat hij aangeefster niet heeft geslagen.
De verdachte heeft er geen verklaring voor dat zijn naam is genoemd als zijnde de dader.
Ook heeft de verdachte verklaard dat hij niet kan aantonen dat hij op die dag in Rijswijk was. Hij paste in die tijd vaak op een huis in Rijswijk.
De rechtbank is, gelet op de aangifte en de verklaring van [naam 5] , in samenhang bezien met de overige stukken in het dossier, van oordeel dat wettig bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 2] .
De rechtbank overweegt hierbij dat zoals de raadsman is aangevoerd, aangeefster op het moment dat zij op 5 maart 2019 rond 23.37 uur met [naam 3] appte niet wist wat de naam van de jongen was die haar heeft geslagen, maar wel dat hij 18 jaar was en dat hij de vriend was van een meisje waarmee ze ruzie had. In haar aangifte duidt zij hem aan als [verdachte] , de vriend van [naam 2] .
Dat is zodanig specifiek, en wordt bovendien ook door [naam 5] ondersteund, dat er bij de rechtbank ook de overtuiging bestaat dat de verdachte de jongen is die aangeefster heeft geslagen.
De verdachte kan bovendien niet onderbouwen dat hij op het moment van de klap in Rijswijk was en de rechtbank acht zijn verklaring dan ook niet geloofwaardig.