ECLI:NL:RBDHA:2021:6779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
NL20.14713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en geloofsgroei van eiser in het kader van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft in 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij vanwege zijn geloofsactiviteiten in Iran gevaar loopt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij de bekering niet oprecht achtte en twijfels had over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij heeft aangevoerd dat hij ten tijde van het gehoor in strafrechtelijke detentie zat en dat hij onvoldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden. Eiser heeft ook bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn claim van geloofsgroei na zijn detentie. De rechtbank heeft overwogen dat er een tijdsverloop van 21 maanden was tussen het nader gehoor en het bestreden besluit, en dat dit in combinatie met de omstandigheden van eiser aanleiding had moeten geven voor een aanvullend gehoor.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in strijd is met de zorgvuldigheidseisen van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van eiser is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14713

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14714, plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C.H. Haile.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Iraanse nationaliteit te bezitten.
2. Op 10 september 2018 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft van kinds af aan nooit de islam gepraktiseerd en is zich vanaf 2017 met het christendom gaan bezighouden. Hij is vervolgens bekeerd tot het christendom en heeft huiskerken bezocht. Ook heeft hij anderen geëvangeliseerd. Eiser is gevlucht nadat mannen van de Iraanse inlichtingendienst zijn huis hebben doorzocht en christelijke spullen, zoals een bijbel, in zijn kamer hebben gevonden. Eiser vermoedt dat de inlichtingendienst op de hoogte is gebracht van zijn religieuze activiteiten door een van de twee mannen die hij heeft geëvangeliseerd.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit eisers asielaanvraag afgewezen. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder het geloofwaardig dat eiser de islam niet heeft gepraktiseerd. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser oprecht is bekeerd tot het christendom, omdat hij het proces van en de motieven voor bekering niet inzichtelijk heeft gemaakt met zijn verklaringen. Het spreekt in eisers voordeel dat hij basale kennis over het christendom heeft en enige activiteiten heeft verricht ter uitoefening van het geloof, maar dit kan de gebrekkige verklaringen over het proces van en de motieven voor bekering niet compenseren. Dat er een huiszoeking door de Iraanse inlichtingendienst heeft plaatsgevonden, acht verweerder ook niet geloofwaardig. Omdat eiser zich niet zo snel mogelijk heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten om kenbaar te maken dat hij internationale bescherming wenst, heeft verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert aan dat hij onvoldoende rust- en voorbereidingstijd heeft gehad en dat verweerder hem aanvullend dient te horen, omdat hij ten tijde van het eerste en nader gehoor in strafrechtelijke detentie zat. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er sprake is van geloofsgroei, nu hij na zijn detentie in een vrije omgeving kennis heeft kunnen maken met het christendom. In dat kader heeft eiser een doopcertificaat en een verklaring van de dominee van de Christelijke Gereformeerde Kerk Hoogeveen overgelegd.
6. Ten onrechte heeft verweerder in de bovengenoemde omstandigheden geen aanleiding gezien om eiser aanvullend te horen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat sprake is van een tijdsverloop van 21 maanden tussen het nader gehoor van 15 oktober 2018 en het bestreden besluit van 27 juli 2020 en dat eiser heeft aangevoerd dat er sinds het afnemen van het nader gehoor sprake is van geloofsgroei. Eiser heeft ook stukken ter onderbouwing van de gestelde geloofsgroei overgelegd. Dat eiser ten tijde van het gehoor in strafrechtelijke detentie zat, maakt des te meer dat verweerder aanleiding had moeten zien om eiser aanvullend te horen. Door zich alleen te baseren op het gehoor van 15 oktober 2018 heeft verweerder niet de nodige kennis over de relevante feiten vergaard en daarmee is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen.
7. Wat eiser verder heeft aangevoerd, hoeft, gelet op het bovenstaande, geen bespreking meer.
8. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068
(duizendachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.