ECLI:NL:RBDHA:2021:6776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
NL21.8693 (beroep) en NL21.8694 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling asielaanvraag van vreemdeling met Soedanese nationaliteit na afwijzing door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een vreemdeling van Soedanese nationaliteit tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De vreemdeling heeft aangevoerd dat hij in Soedan is aangevallen en mishandeld door milities, en dat hij vreest voor militaire dienst. De rechtbank constateert dat het terugkeerbesluit van de staatssecretaris niet vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren, wat in strijd is met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere overwegingen in acht moeten worden genomen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 1.602,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.8693 (beroep) en NL21.8694 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 5 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft de zaken op 18 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk Arabisch is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1970.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Soedan is aangevallen en mishandeld door milities. Hierbij werd ook zijn vee afgepakt. Eiser werd verder gediscrimineerd vanwege zijn etniciteit waardoor hij werd beperkt in het vinden van werk en het ontvangen van salaris en medische zorg. Daarnaast vreest eiser voor militaire dienst. Hij stelt dat de geheime dienst naar hem op zoek is om hem voor het leger te rekruteren. In 2011 heeft eiser Soedan verlaten.
3.1
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- discriminatie op grond van etniciteit;
- problemen met de Tora Bora en/of RSF (Janjaweed) rebellen;
- problemen als gevolg van militaire dienstplicht.
3.2
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn. Ook de discriminatie acht verweerder geloofwaardig. Deze problemen leiden echter niet tot een asielstatus, omdat niet is gebleken dat eiser werd gediscrimineerd vanwege zijn etniciteit en de problemen zijn bovendien niet zwaarwegend genoeg. De problemen met de Tora Bora en/of de RSF-rebellen acht verweerder niet geloofwaardig, omdat eiser hierover vaag en wisselend heeft verklaard. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat het Soedanese leger hem mishandelde en zijn vee afpakte, maar anderzijds dat de rebellen dit deden. Ook is eiser niet in staat gebleken data te noemen bij deze gebeurtenissen. De problemen vanwege de militaire dienstplicht vindt verweerder ook niet geloofwaardig. Uit het Algemeen Ambtsbericht inzake Soedan van juni 2012 volgt dat de wettelijke dienstplichtige leeftijd in Soedan destijds 18-33 jaar was. Dit betekent dat eiser tot 2003 dienstplichtig was. Dat komt dus niet overeen met eisers verklaringen dat hij tot aan zijn vertrek in 2011 werd benaderd voor militaire verplichtingen.
3.3
Omdat eiser zich te kwader trouw heeft ontdaan van zijn identiteitsdocumenten en niet onverwijld asiel heeft aangevraagd, heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eiser een inreisverbod en een terugkeerbesluit opgelegd.
Problemen met de Tora Bora en/of RSF-rebellen
4.1
Eiser voert aan dat verweerder zijn verklaringen over de problemen met de Tora Bora en/of RSF-rebellen ten onrechte vaag en wisselend heeft geacht. Eiser heeft moeite met data en heeft in het nader gehoor een evidente rekenfout van 20 jaar gemaakt, een
repeterende fout in die zin dat daardoor de chronologie 20 jaar is verschoven, waar verweerder hem pas in het voornemen mee heeft geconfronteerd. Verweerder heeft hier niet conform het medisch advies van MediFirst gehandeld.
4.2
Uit dit advies van MediFirst blijkt dat er medische klachten zijn geconstateerd tijdens het onderzoek. Verder staat er: “Geen beperkingen voor het horen ondanks de medische klachten. Betrokkene wordt afgeleid tijdens het gesprek en concentratie lijkt wisselend. Korte en eenvoudige vragen stellen, deze vragen zo nodig herhalen, verduidelijken of de vragen anders stellen. Betrokkene geen schriftelijke vragen stellen is, [sic] analfabeet, maar kan zijn handtekening zetten.”
4.3
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder het MediFirst-advies niet heeft opgevolgd. In het nader gehoor is te lezen dat de gestelde vragen kort en eenvoudig zijn en indien nodig zijn herhaald. Uit de verklaringen van eiser blijkt ook dat hij een evidente rekenfout heeft gemaakt wanneer hij verklaart dat hij nu ongeveer 70 jaar oud is, terwijl hij op grond van zijn geboortejaar 50 jaar zou moeten zijn (pagina 15, nader gehoor). Hoewel uit eisers verklaringen volgt dat hij in het algemeen moeite heeft met data, is eiser op dit punt, en ook over andere onduidelijkheden rondom data, hiermee direct geconfronteerd en heeft de hoormedewerker hem om uitleg gevraagd (zie bijvoorbeeld pagina 14 en 20 van het nader gehoor).
4.4
Wel heeft eiser in de correcties en aanvullingen gecorrigeerd dat de bedreiging door de Tora Bora ongeveer 25 jaar geleden was. Verweerder heeft desondanks toch tegengeworpen dat eiser heeft verklaard dat hij werd bedreigd door de Tora Bora-rebellen toen hij 45 jaar oud was, terwijl hij toen al was vertrokken uit Soedan. Verweerder heeft hierbij niet uitgelegd waarom ondanks de correctie dit toch aan eiser wordt tegengeworpen. Verweerder heeft verder niet toegelicht welke verklaringen van eiser wat data betreft wisselend zijn.
4.5
De rechtbank begrijpt verder dat verweerder aan eiser heeft tegengeworpen dat hij vage verklaringen heeft afgelegd, in die zin dat eiser niet in staat is gebleken (ook niet bij benadering) data of leeftijden te noemen bij de door hem gestelde ingrijpende gebeurtenissen. Hoewel de rechtbank kan volgen dat eiser niet in staat is gebleken data te noemen bij de door hem gestelde gebeurtenissen, blijkt zoals ook eerder opgemerkt uit het nader gehoor dat eiser in zijn algemeenheid moeite heeft met data. Verweerder heeft niet gesteld dat eisers verklaringen in andere opzichten vaag zijn. De vraag is dan ook in hoeverre deze motivering de tegenwerping kan dragen.
4.6
Tot slot heeft verweerder tegengeworpen dat, voor zover eiser heeft verklaard dat zijn problemen in verband staan tot de (algemene) aanwezigheid van rebellengroepen in de regio Darfur, niet is gebleken dat hij persoonlijk in de negatieve aandacht van genoemde rebellengroepen is komen te staan. Deze redenering kan de rechtbank op zichzelf volgen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk of verweerder hiermee eigenlijk zegt dat hij de gestelde problemen van eiser met de rebellen toch gelooft. Dit is ook van belang omdat eiser verder heeft aangevoerd dat hij zich in Darfur in het centrum van de strijd tussen de (Tora Bora) rebellen en de Soedanese overheid bevond. Vanwege zijn identiteit en etniciteit heeft eiser als slachtoffer bijna zijn hele leven in een vluchtelingenkamp moeten wonen in een geïmproviseerd onderkomen. Eiser meent dat dit niet anders geduid kan worden dan een schending van artikel 3 van het EVRM. [1] Verweerder is in het verweerschrift weliswaar ingegaan op het geïmproviseerde inkomen in het vluchtelingenkamp, maar de rechtbank acht die toelichting, gelet op wat hiervoor is overwogen, onvoldoende. Verweerder was ook niet op de zitting om hier duidelijkheid over te geven.
4.7
Gelet op wat is overwogen onder 4.4, 4.5 en 4.6 concludeert de rechtbank dat – alles in samenhang bezien – verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd waarom de problemen van eiser met de rebellen ongeloofwaardig zijn. De beroepsgrond slaagt.
Problemen als gevolg van de militaire dienstplicht
5.1
Eiser voert aan dat verweerder de problemen vanwege de militaire dienstplicht ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Uit een bronnenbrief van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 16 juni 2021 inzake de dienstplicht in Soedan blijkt dat de leeftijd voor militaire dienst is verruimd naar 18-45 jaar in 2013 als onderdeel van de ‘updated Sudan Military Service Act in 2013’. [2] Voor 2013 was dit echter al staande praktijk, aldus eiser. Ook is er volgens dit artikel een wet aangenomen waardoor Soedanezen tot hun 60e gedwongen kunnen worden in het leger te dienen. Daarbij komt dat eiser uit Darfur komt. Uit de overgelegde brief van VWN van 7 mei 2018 inzake dienstplichtonttrekking in Soedan blijkt dat vooral mannen uit dit gebied getroffen worden door gedwongen rekrutering. [3]
5.2
Verweerder heeft in het verweerschrift in reactie hierop slechts gesteld dat de door eiser aangehaalde stukken van VWN er niet toe leiden dat verweerder zich niet mocht baseren op de relevante informatie uit het ambtsbericht Soedan van juni 2012, waarin staat dat de dienstplicht geldt tot 33 jaar. Verweerder is daarmee niet inhoudelijk ingegaan op de door eiser ingebrachte informatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd waarom eiser, ondanks de door eiser ingebrachte openbare bronnen, niet te vrezen heeft vanwege de militaire dienstplicht in Soedan. De beroepsgrond slaagt.
Problemen na presentatie aan Soedanese ambassade/consul
6.1
In de zienswijze, die in beroep is herhaald en ingelast, heeft eiser gewezen op een krantenartikel van NRC Handelsblad van 31 mei 2021, waaruit blijkt dat Soedanezen in het kader van terugkeer naar Soedan bij presentaties aan de ambassade/consul geregistreerd worden waarna zij in Soedan vervolgd worden. Eiser betoogt dat verweerder deze omstandigheid moet betrekken bij de beoordeling of eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en welke waarborgen verweerder hem biedt dat hem een dergelijk lot zal worden bespaard.
6.2
Nu verweerder hierop niet heeft gereageerd in het bestreden besluit en het verweerschrift, en niet op de zitting aanwezig was om hierover een standpunt in te nemen, vindt de rechtbank het bestreden besluit ook op dit punt onvoldoende gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
Terugkeerbesluit
7.1
Eiser voert aan dat verweerder in het terugkeerbesluit ten onrechte niet heeft vermeld naar welk land hij zal moeten terugkeren. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 14 mei 2020, FMS e.a, (hierna: het arrest FMS) [4] kan dit onderdeel van het besluit niet in stand blijven.
7.2
De rechtbank stelt vast dat het terugkeerbesluit alleen vermeldt dat eiser niet langer rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland onmiddellijk moet verlaten. Er wordt niet vermeld naar welk land eiser zal moeten terugkeren of naar welk land hij zal worden uitgezet.
7.3
Op de zitting heeft de rechtbank de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021 [5] voorgehouden. In deze uitspraak wordt door de Afdeling uitgelegd hoe het arrest FMS en het arrest M [6] moeten worden toegepast in de Nederlandse praktijk. Volgens de Afdeling volgt uit punt 115 van het arrest FMS en de weergave daarvan door het HvJEU in het arrest M, punt 39, dat in elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk van de in artikel 3, aanhef en derde lid, van de Terugkeerrichtlijn bedoelde derde landen de onderdaan van een derde land tot wie dat besluit is gericht, moet worden verwijderd. Het HvJEU laat in punt 39 van het arrest M geen ruimte voor uitzonderingen op deze regel. De Afdeling vervolgt in 7.1 dat de uitleg van het HvJEU in de arresten FMS en M echter niet uitsluit dat in een terugkeerbesluit meer landen van terugkeer worden genoemd als er voor de betrokken vreemdeling meer mogelijke landen in beeld zijn. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een vreemdeling banden heeft met verschillende derde landen. Ook biedt volgens de Afdeling de uitleg van het HvJEU ruimte om bij meeromvattende beschikkingen die ook een terugkeerbesluit omvatten, het land van terugkeer uit de motivering van de beschikking af te leiden. In 8.1 overweegt de Afdeling dat het voor de vreemdeling kenbaar moet zijn naar welk derde land hij zal worden verwijderd zodat hij belangen die aan terugkeer aan dat land in de weg staan zo goed mogelijk naar voren kan brengen, en een effectief rechtsmiddel daartegen kan aanwenden.
7.4
Eiser heeft op de zitting hierop gereageerd. Wat hem betreft is het niet kenbaar naar welk land hij zal worden uitgezet.
7.5
Verweerder heeft niet gereageerd op deze beroepsgrond in zijn verweerschrift en was ook niet op de zitting aanwezig om een standpunt in te nemen. Daarbij komt dat eiser in meerdere derde landen (Libië, Egypte) langere tijd heeft verbleven voordat hij naar het in het terugkeerbesluit genoemde grondgebied kwam. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het terugkeerbesluit niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Terugkeerrichtlijn en de hierboven genoemde rechtspraak van het HvJEU en de Afdeling. Het bestreden besluit bevat dus ook op dit punt een gebrek. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
8.1
Gelet op de overwegingen 4.7, 5.2, 6.2 en 7.5, heeft verweerder de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is reeds hierom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Aan de beroepsgrond van eiser, dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond heeft afgewezen omdat eiser te kwader trouw zou hebben gehandeld, komt de rechtbank niet meer toe. Omdat het aan verweerder is opnieuw een geloofwaardigheidsbeoordeling te maken over de door eiser gestelde problemen, een standpunt in te nemen over het risico bij terugkeer in het kader van het NRC-artikel en het terugkeerbesluit, ziet de rechtbank geen gelegenheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.2
Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek wordt afgewezen.
8.3
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, geregistreerd onder NL21.8693, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van plaatsing van deze uitspraak in het digitaal dossier een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder NL21.8694, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid vanmr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt door plaatsing in het digitaal dossier op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Immigration and Refugee Board of Canada, Sudan: Information on military service, includingment for the purpose of attending university; information on punishment for refusing or evading military service, including upon return to Sudan after an extended absence, such as since 2002 (2014-September 2016), 5 oktober 2016, via
3.Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation, Anfragebeantwortung zum Sudan: Informationen zu Zwangsrekrutierungen im Nordsudan (ohne Darfur) ab Anfang 2010; 26 juli 2013, via
4.ECLI:EU:C:2020:367.
6.Het arrest M e.a. van het HvJEU van 24 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:127.