ECLI:NL:RBDHA:2021:6745
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omzettingsvergunning in Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 mei 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die eigenaar is van een woning in Den Haag. De verzoeker had een vergunning aangevraagd voor het omzetten van zijn zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte voor vier personen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had eerder de gevraagde omzettingsvergunning verleend, maar trok deze in een later besluit in, na bezwaren van meerdere belanghebbenden. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en vroeg om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat de rechtsvragen die in deze zaak aan de orde zijn, complex en van principiële aard zijn. Dit betekent dat zij niet goed beantwoord kunnen worden in een voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter wijst erop dat er meerdere aanhangige beroepen zijn waarin dezelfde rechtsvragen spelen. De beslissing om een voorlopige voorziening te treffen, moet dan ook worden genomen op basis van een belangenafweging.
Bij de belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat de door verzoeker aangedragen belangen voornamelijk financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat financiële belangen in de regel geen aanleiding geven tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om een uitzondering te maken, aangezien verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute financiële noodsituatie. De rechtbank besluit dan ook om het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, waarbij het belang van de gemeente bij een geordend woon- en leefmilieu zwaarder weegt dan het financiële belang van de verzoeker.