ECLI:NL:RBDHA:2021:6743

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die in het bezit is van een V-nummer. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep gegrond was, maar dat in het primaire besluit was vermeld dat de verzoeker het besluit op bezwaar mocht afwachten. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft tevens overwogen dat, gezien de uitkomst van de bodemzaak, de staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker moest worden veroordeeld. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand werden vastgesteld op € 534,-. Daarnaast diende de staatssecretaris het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/5154
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. A.A. van Harmelen),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Gaal-de Groot).

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Bij uitspraak van heden, zaaknummer AWB 19/5153 BEPTDN, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker onder meer gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van die uitspraak. Gelet op de mededeling in het primaire besluit dat verzoeker bij een tijdig bezwaar het besluit in Nederland mag afwachten, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
Gelet op de uitkomst in de bodemzaak veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
  • bepaalt dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- aan hem
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2021.
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld