In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die in het bezit is van een V-nummer. De verzoeker had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep gegrond was, maar dat in het primaire besluit was vermeld dat de verzoeker het besluit op bezwaar mocht afwachten. Hierdoor was een voorlopige voorziening niet meer nodig, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft tevens overwogen dat, gezien de uitkomst van de bodemzaak, de staatssecretaris in de proceskosten van de verzoeker moest worden veroordeeld. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand werden vastgesteld op € 534,-. Daarnaast diende de staatssecretaris het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 174,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.