Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
Stb. 2020, 224). Met de Wet wordt de detentiefasering herzien; in het bijzonder worden de regels voor verlof, het Penitentiair Programma en de voorwaardelijke invrijheidstelling gewijzigd. De wijziging van het Penitentiair Programma treedt in werking op 1 december 2021.
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
onmiskenbaar onverbindendis wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit criterium vloeit voort uit artikel 94 van de Grondwet en vaste jurisprudentie (vgl. HR 1 juli 1983, NJ 1984, 360) en wijst op grote terughoudendheid, te meer nu in een kortgedingprocedure als de onderhavige slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen – de scheiding der machten. Wetten in formele zin worden vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen “volle” toetsing door de burgerlijke rechter.
opleggingvan straffen en niet op de
tenuitvoerleggingdaarvan. De wijziging van het verlofstelsel, zoals dat wordt ingevoerd met de Wet, ziet onmiskenbaar op de tenuitvoerlegging van al eerder opgelegde straffen. Met de wijzigingen worden de aard en de duur van de door de strafrechter opgelegde gevangenisstraf immers niet gewijzigd. Het is vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat artikel 7 EVRM niet in de weg staat aan wijzigingen in de tenuitvoerlegging (zie onder meer EHRM 12 februari 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:0212JUDO02190604,
Kafkaris/Cyprus). De consequentie daarvan is dat dergelijke wijzigingen in beginsel met onmiddellijke ingang mogen worden ingevoerd.