ECLI:NL:RBDHA:2021:6707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/612161 / KG RK 21-561
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker. Het verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zijn wrakingsverzoek te laat heeft ingediend. De verzoeker werd op de zitting van 6 mei 2021 op de hoogte gesteld van de feiten en omstandigheden die aan zijn verzoek ten grondslag lagen, maar heeft pas op 17 mei 2021 het verzoek ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tardief was, aangezien er een periode van elf dagen was verstreken zonder dat de verzoeker een mondeling of schriftelijk verzoek had ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden gedaan zodra de omstandigheden zich voordoen, om onnodige vertraging in de rechtspleging te voorkomen. De verzoeker had verklaard dat hij tijd nodig had om zijn zaken op een rijtje te zetten, maar de wrakingskamer vond dit onvoldoende om het tijdsverloop te rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek niet inhoudelijk beoordeeld en werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/35
zaak- /rekestnummer: C/09/612161 / KG RK 21/561
Beslissing van 29 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W. de Wit,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- [belanghebbende] , advocaat mr. S. Bhulai

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek per e-mailbericht van 17 mei 2021;
- het proces-verbaal van de zitting van 6 mei 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 17 juni 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 28 juni 2021 is verzoeker verschenen.
1.3.
De rechter en de belanghebbende en haar advocaat hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/604504 FA RK 20-9113 tussen verzoeker en de belanghebbende [belanghebbende] .
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft tijdens de zitting van 6 mei 2021 diverse mededelingen gedaan, waardoor - gelet op de inhoud van de mededelingen, de context waarin de rechter deze heeft gedaan, de uitleg die hij daarbij heeft gegeven en het tijdstip waarop hij deze mededelingen heeft gedaan - bij verzoeker de schijn van partijdigheid is ontstaan. Het grootste pijnpunt voor verzoeker was dat de rechter hem ervan beschuldigd heeft dat hij mogelijk strafbare feiten heeft gepleegd met daarbij de mededeling dat de rechter ook actief is geweest in het strafrecht. Verzoeker voelt zich daardoor in het strafbankje geplaatst.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek moet bovendien worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op de zitting van 6 mei 2021 en het verzoek is pas gedaan op 17 mei 2021. Voor het tijdsverloop van elf dagen is door verzoeker als verklaring gegeven dat hij de zaken op een rijtje wilde zetten en onderzoek wilde doen naar wat voor mogelijkheden hij had. In de nacht van 17 mei 2021 heeft hij de keuze gemaakt om een verzoek tot wraking van de rechter in te dienen.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op de zitting van 6 mei 2021 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag liggen. Op de zitting heeft verzoeker geen aanleiding gezien een mondeling wrakingsverzoek te doen. Ook heeft hij kort na de zitting geen schriftelijk verzoek ingediend. Verzoeker heeft vervolgens elf dagen gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer is van oordeel dat dit onder voornoemde omstandigheden niet anders kan worden gezien dan als een tardief verzoek. Het verzoek is te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
4.2.
beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende, p/a haar advocaat;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.E. Postema en R.E. Perquin, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.