ECLI:NL:RBDHA:2021:6704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/611270 / KG RK 21-482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid en bejegening

Op 14 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.M.X.C.R. Janssen. Het wrakingsverzoek was ingediend op 26 april 2021, na een zitting op 23 april 2021, waarin verzoeker zich benadeeld voelde door de rechter, mr. M.L. Harmsen. Verzoeker stelde dat er onvoldoende ruimte was voor een open discussie en dat de rechter al een oordeel had gevormd, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek ontvankelijk was, maar dat de klachten van verzoeker niet voldoende waren om de objectieve vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter kritische vragen mag stellen en dat klachten over de bejegening door de rechter niet onder de wrakingsprocedure vallen. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/30
zaak- /rekestnummer: C/09/611270 / KG RK 21-482
Beslissing van 14 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. C.M.X.C.R. Janssen, te Rotterdam,
strekkende tot de wraking van
mr. M.L. Harmsen,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
[belanghebbende] te [vestigingsplaats] , advocaat mr. F.J. Laagland te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 26 april 2021;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 25 mei 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 23 april 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Janssen, voornoemd;
- mr. I.H.C. Jans, namens de belanghebbende, ter vervanging voor mr. Laagland.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/585220 / HA ZA 19/1280 tussen verzoeker en [belanghebbende] .
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Tijdens de mondelinge behandeling is onvoldoende ruimte geweest voor een open en onbevooroordeelde discussie. Ervaren werd dat verzoeker al bij voorbaat op achterstand stond en gevoeld werd dat de rechter op veel punten al een oordeel had gevormd. Er is de indruk ontstaan dat de rechter niet open stond voor hetgeen (namens) verzoeker naar voren is gebracht en nog zou worden gebracht.
Door het zittingsverloop en uitspraken gedaan door de rechter is de schijn van partijdigheid gewekt en was sprake van vooringenomenheid van de rechter.
Ter zitting heeft verzoeker de wrakingsgronden aangevuld, al dan niet een nieuw wrakingsverzoek gedaan, inhoudende dat in het proces-verbaal van de zitting van 23 april 2021 bij punt 39 een onjuiste weergave staat van hetgeen door de raadsvrouw ter zitting naar voren is gebracht, waardoor het lijkt alsof dit na indienen van het wrakingsverzoek is aangepast.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Allereerst dient de wrakingskamer te beoordelen of het wrakingsverzoek ontvankelijk is. Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is daarmee beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden op 23 april 2021, tijdens de zitting en het wrakingsverzoek is gedaan op 26 april 2021, te weten de eerste werkdag na de zitting. Voor dit tijdsverloop is door verzoeker een redelijke verklaring gegeven. Zo spreekt verzoeker Russisch, hetgeen overleg met zijn raadsvrouw bemoeilijkt en heeft de raadsvrouw aangegeven de gebeurtenissen op zitting te hebben willen laten bezinken. Om hiervoor het weekend de tijd te nemen en op de eerstvolgende werkdag het wrakingsverzoek in te dienen acht de wrakingskamer niet onredelijk en derhalve niet te laat. De wrakingskamer acht verzoeker dan ook ontvankelijk in het wrakingsverzoek.
3.3.
De klacht van verzoeker (i) heeft betrekking op het gebruik van de term ‘normale incassoprocedure’ door de rechter. De wrakingskamer ziet in het gebruik van een dergelijke term geen vooringenomenheid bij de rechter. De verzoeker heeft zelf invulling gegeven aan deze term, en wat deze term zou betekenen. Deze invulling vindt echter geen grondslag in hetgeen de rechter verder ter zitting naar voren heeft gebracht.
3.4.
De klachten van verzoeker (ii, iii, vi) betreffen de manier waarop hij en de raadsvrouw door de rechter zijn bejegend in reactie op de wijze waarop de raadsvrouw heeft verwezen naar overgelegde stukken en buitenlands recht. Voor dergelijke klachten is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan over de wijze van bejegening door de rechter een klacht indienen bij het gerechtsbestuur. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de door de rechter bejegening (de schijn van) partijdigheid van de rechter besloten ligt, zijn gesteld noch gebleken.
3.5.
De klachten van verzoeker (iv en v) betreffen de vraagstelling door de rechter in de richting van verzoeker. Het staat een rechter evenwel vrij kritische vragen te stellen richting partijen. De wrakingskamer leest, zowel in het proces-verbaal als in de door de verzoeker aangehaalde citaten, geen vooringenomenheid in de door de rechter gestelde (al dan niet kritische) vragen.
3.6.
Bij de mondelinge behandeling heeft verzoeker nog de volgende gronden aan zijn verzoek toegevoegd, te weten het aanpassen van de tekst van het proces-verbaal van de zitting na het wrakingsverzoek (onder punt 39), zodat de bezwaren die zijn geuit in een ander daglicht komen te staan.
De wet schrijft voor dat alle omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Het doel van dit voorschrift is dat onnodige vertraging wordt voorkomen. Nieuwe omstandigheden worden alleen bij de beoordeling betrokken als deze pas na indiening van het verzoek aan verzoeker bekend zijn geworden. Nu het proces-verbaal pas na het wrakingsverzoek aan verzoeker is gestuurd zal de wrakingskamer ook deze grond bespreken.
Het proces-verbaal bevat een zakelijke weergave van hetgeen op de zitting naar voren is gebracht. Het is daarom geen volledige weergave van al hetgeen over en weer is gezegd. Dat het proces-verbaal van de zitting van 23 april 2021, onder punt 39 onjuist is blijkt niet uit hetgeen namens verzoekster naar voren is gebracht. De wrakingskamer gaat dan ook uit van de juistheid van dit proces-verbaal op dit punt. Daartoe merkt de wrakingskamer nog op dat het proces-verbaal weliswaar buiten aanwezigheid van partijen is opgemaakt, maar dat partijen eventuele opmerkingen over de verslaglegging binnen twee weken na ontvangst van het proces-verbaal schriftelijk aan de rechtbank kenbaar kunnen maken en dat deze opmerkingen dan aan het dossier worden toegevoegd. Dit staat ook in het proces-verbaal aangegeven.
Door verzoeker is niet naar voren gebracht dat ten aanzien van punt 39 dergelijke opmerkingen zijn gemaakt, terwijl daarvan ook niet is gebleken..
3.7.
Blijkens het bovenstaande kan uit de door verzoeker aangevoerde gronden niet het aannemen van de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. Jansen;
• eiseres in de hoofdzaak p/a haar advocaat mr. F.J. Laagland;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Kramer, voorzitter en mrs. H.J.M. Smid-Verhage en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. van Damme en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.