ECLI:NL:RBDHA:2021:6703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/611265 / KG RK 21-481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 14 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. P.C. van den Berg. Het verzoek strekte tot wraking van mr. I.A.M. Kroft, de rechter in een aanhangige civiele procedure. Verzoekster voerde aan dat de rechter partijdig was en noemde verschillende gronden voor haar verzoek, waaronder het niet verwijderen van ongewenste personen uit de rechtszaal en het niet behandelen van haar eisen. De wrakingskamer oordeelde dat een procedurele beslissing van de rechter in beginsel geen wrakingsgrond is. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid wordt vermoed en dat verzoekster concrete omstandigheden moet aanvoeren om vooringenomenheid aan te tonen. De aangevoerde gronden werden niet als voldoende beschouwd om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/29
zaak- /rekestnummer: C/09/611265 / KG RK 21-481
Beslissing van 14 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. P.C. van den Berg te Utrecht,
strekkende tot de wraking van
mr. I.A.M. Kroft,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , advocaat mr. S.L. Raphael.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 26 april 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 11 mei 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster;
- de rechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/592762 / HA ZA 20-477 tussen verzoekster en belanghebbenden.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd.
“Ik ervaar u als toenemend partijdig omdat u:
1). De mensen die hier niets te zoeken hebben niet heeft verwijderd uit de rechtbank en mij
daardoor willens en wetens overstuur heeft gemaakt. U heeft kennis over mijn trauma en
hen daarom niet toegelaten tot de zitting.
2). Als uitgangspunt neemt u het verweer van de wederpartij op de dagvaarding, terwijl u de
eis van 12 april 2021 niet heeft behandeld.
3). U heeft specifiek de selbtseintritt in eis 2 en de nietigheid in eis 3 niet willen vaststellen.
4). U heeft geen kennis willen nemen van mijn bewijsstukken.
5). De rechter is van mening dat zij niet de data van de uitkering van de polissen hoeft te
weten om te beoordelen of er sprake is van selbtseintritt;
6). In het kader van het erfrecht heb ik voldoende aangetoond ook door de verklaring door
de notarissen dat mijn vorderingen wel degelijk erkend zijn nadat zij zijn bestudeerd. De
keuze voor de hoogste of de laagste hing af van de boedelbeschrijving.
7). Het belangrijkste argument om u te wraken is omdat u het rechtskader niet heeft willen
erkennen dat beneficiair aanvaard hebbende erfgenamen geen eigendom kunnen hebben
zolang niet alle schuldeisers voldaan zijn, omdat zij zowel de bezittingen als de schulden in
de boedel hebben afgewezen. U heeft ook niet erkend dat zij niet bevoegd zijn om zonder
inzicht in de boedelbeschrijving te vereffenen waardoor de vso nietig is, zie eis 2 en 3. Wij
zijn aan eis 2 en 3 niet toegekomen.
8). U heeft artikel 150 Rv niet willen aanwenden om de bewijslast van de gegronde
betwisting van mijn vordering, welke betwisting er niet is en onverwijld had moeten
geschieden, niet bij de wederpartij te willen neerleggen.”
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Punt 1 zoals opgenomen als wrakingsgrond ziet op de procedurele gang van zaken voorafgaand aan de mondelinge behandeling. Een door de rechter genomen procedurele beslissing is in beginsel geen wrakingsgrond. Dit is alleen anders, als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Hetgeen verzoekster in dit verband in haar wrakingsverzoek heeft gesteld levert geen aanwijzing op die tot dat oordeel zou moeten leiden. De rechter heeft een adequate oplossing geboden voor hetgeen zich voorafgaand aan de zitting heeft afgespeeld. De wrakingskamer ziet in het handelen van de rechter dan ook geen grondslag voor de gestelde (schijn van) vooringenomenheid.
3.3.
Punten 2 tot en met 8 betreffen punten die gericht zijn op de inhoud van de zaak. De keuzes en beslissingen die een rechter hieromtrent maakt zijn geen grond voor wraking, nu wraking niet gebruikt dient te worden als een verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de juridische keuzes die een rechter ter zitting al dan niet maakt.
3.4.
Blijkens het bovenstaande kan uit de door verzoekster aangevoerde gronden geen vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor worden afgeleid. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. P.C. van den Berg;
• verweerders in de hoofdzaak p/a hun advocaat mr. S.L. Raphael;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Kramer, voorzitter en mrs. H.J.M. Smid-Verhage en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. van Damme en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.