ECLI:NL:RBDHA:2021:6701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
C/09/612156 / KG RK 21-560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 14 juni 2021 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.W.D. Bom, rechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 18 mei 2021, waarin de verzoeker zijn onvrede over de rechter uitte. De verzoeker beschuldigde de rechter van partijdigheid en ongeduld, en stelde dat de rechter al een mening had gevormd over de zaak. De rechter had echter aangegeven niet in de wraking te berusten en had gereageerd op de beschuldigingen van de verzoeker.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen concrete feiten waren die de vrees voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De rechter had tijdens de zitting vragen gesteld en geprobeerd de verzoeker, die zonder juridische vertegenwoordiging procedeerde, te helpen. De wrakingskamer concludeerde dat de verzoeker niet voldoende omstandigheden had aangevoerd die de objectieve schijn van partijdigheid konden onderbouwen. Daarom werd het verzoek tot wraking afgewezen.

De beslissing houdt in dat de behandeling van de onderliggende procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2021/34
zaak- /rekestnummer: C/09/612156 / KG RK 21-560
Beslissing van 14 juni 2021
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W.D. BOM,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de Staat der Nederlanden, gemachtigde mr. J.P. Heinrich.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 18 mei 2021 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 21 mei 2021.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9041698 RL EXPL 21-3144 tussen verzoeker en de Staat der Nederlanden.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 mei 2021 blijkt dat de verzoeker een klacht bij de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad (verder: PG) heeft ingediend over de rechtbank Amsterdam. De verzoeker wil van de PG dat deze de klacht in behandeling neemt, dan wel dat er een leesbevestiging volgt. Ter zitting zijn twee brieven van de PG overgelegd waarna de rechter constateert dat de PG de klacht van verzoeker heeft gelezen. De verzoeker is het niet eens met die constatering. De rechter heeft daarop aangegeven dat hij de zaak moet verwijzen naar team Handel als verzoeker de brieven niet ziet als een leesbevestiging omdat de kantonrechter dan niet bevoegd is. Daarnaast heeft de rechter aangegeven dat de verzoeker niet voor klachten over andere instanties terecht kan bij de PG.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
De verzoeker geeft aan de rechter partijdig te vinden.
De brieven van de PG worden door de verzoeker niet opgevat als een leesbevestiging en de rechter geeft ter zitting aan dat hij niet bevoegd is. De rechter was ongeduldig en had al een mening gevormd.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting of anderszins blijkt niet van vooringenomenheid van de rechter. De rechter heeft vragen gesteld over wat verzoeker heeft beoogd en heeft willen nagaan wat de inhoud van de dagvaarding behelst, onder meer om verzoeker, die in persoon en dus zonder juridische vertegenwoordiging procedeert, tegemoet te komen. Ter zitting is door de gedaagde in de hoofdzaak een brief overgelegd en door de rechter is getracht aan deze brief duiding te geven. De rechter heeft hierover open gecommuniceerd met verzoeker. Hij heeft aangegeven hetgeen hij in de brief heeft gelezen en dat als verzoeker daarover een andere mening heeft, hij niet bevoegd is en de zaak moet verwijzen. De wrakingskamer ziet in bovenstaande gebeurtenissen geen concrete feiten waaruit de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan worden afgeleid. Daarom wordt het verzoek afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• verweerder in de hoofdzaak p/a gemachtigde mr. J.P. Heinrich;
• de (kanton)rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. M. Kramer, voorzitter en mrs. H.J.M. Smid-Verhage en M. Nijenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.E. van Damme en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2021.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.