ECLI:NL:RBDHA:2021:6665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
C/09/578595 / HA ZA 19-865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel van de Ontvanger van de Belastingdienst met beroep op verjaring en formele rechtskracht van aanslagen

In deze zaak heeft [eiseres in het verzet] verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgevaardigd. Het dwangbevel betreft de invordering van 18 aanslagen voor inkomstenbelasting en premies zorgverzekeringswet, die zijn opgelegd over de periode van 2006 tot en met 2013. [Eiseres in het verzet] stelt dat de aanslagen zijn verjaard en dat het dwangbevel nietig is omdat het niet deugdelijk aan haar zou zijn betekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet tijdig en op de juiste wijze is ingesteld, maar dat het beroep op nietigheid van het dwangbevel niet kan slagen, omdat het dwangbevel deugdelijk is betekend.

De rechtbank heeft vervolgens de ontvankelijkheid van [eiseres in het verzet] beoordeeld en geconcludeerd dat het verzet ontvankelijk is. Wat betreft het beroep op verjaring heeft de rechtbank vastgesteld dat de aanslag H60 is verjaard, terwijl de verjaring van de overige aanslagen tijdig is gestuit. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanslagen formele rechtskracht hebben en dat de materiële juistheid van de aanslagen niet ter discussie kan worden gesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard voor aanslag H60, maar ongegrond voor de overige aanslagen. [Eiseres in het verzet] is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/578595 / HA ZA 19-865
Vonnis van 30 juni 2021
in de zaak van
[eiseres in het verzet]te [woonplaats] ,
eiseres in het verzet,
advocaat. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST KANTOOR DEN HAAG
te Den Haag,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. E.E. Schipper te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in het verzet] en Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot en met 13 november 2019 blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 mei 2019, met één productie;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 13 november 2019, waarbij een comparitie van partijen is bevolen.
1.2.
De comparitie van partijen is een aantal keer bepaald op een nadere datum, laatstelijk op 7 januari 2021. [eiseres in het verzet] heeft vervolgens verzocht om de comparitie nogmaals op een nadere datum te bepalen. De rechtbank heeft daarop met partijen overlegd over de voortgang van de procedure. Met instemming van partijen heeft de rechtbank besloten dat géén comparitie wordt gehouden en dat de procedure in plaats daarvan schriftelijk wordt voortgezet, waarbij de afspraak gemaakt is dat iedere partij nog een akte (met producties) mocht nemen. De rechtbank heeft de zaak daartoe naar de rol verwezen.
1.3.
[eiseres in het verzet] heeft op de rol van 17 februari 2021 een akte met producties genomen (hierna ook: de akte van [eiseres in het verzet] ). De Ontvanger heeft op de rol van 31 mei 2021 een antwoordakte met producties genomen.
1.4.
Ten slotte is de datum voor vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in het verzet] is gehuwd met de heer [echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ).
2.2.
Van 2 maart 2011 tot 3 mei 2012 heeft [eiseres in het verzet] ingeschreven gestaan op het adres [adres 1] te [plaats] . Sinds 23 mei 2012 staat zij ingeschreven op het adres [adres 2] te [plaats] .
2.3.
Op 11 april 2019 heeft de Ontvanger een dwangbevel tegen [eiseres in het verzet] uitgevaardigd met kenmerk 035281674, voor 18 aanslagen (hierna ook: ‘het dwangbevel’). De Ontvanger heeft het dwangbevel uitgevaardigd omdat hij de aanslagen die in het dwangbevel worden genoemd, wil innen door executie op onroerende zaken.
2.4.
In het dwangbevel staat vermeld dat het ziet op de invordering van de volgende aanslagen:
0352.81.674.H60 van 31 januari 2006 (hierna: aanslag H60)
0352.81.674.H66 van 22 december 2009;
0352.81.674.H70 van 31 januari 2007 (hierna: aanslag H70;
0352.81.674.H76 van 8 september 2010;
0352.81,674.H80 van 31 januari 2008 (hierna: aanslag H80);
0352.81.674.H86 van 30 november 2011;
0352.81.674.H87 van 9 december 2013;
0352.81.674.H96 van 28 december 2012;
0352.81.674.H06 van 31 december 2013;
0352.81,674.H1601 van 31 juli 2015;
0352.81.674.H2601 van 5 november 2015;
0352.81.674.H3601 van 7 december 2015;
0352.81.674.W664 van 22 december 2009;
0352.81.674.W864 van 30 november 2011;
0352.81.674.W964 van 28 december 2012;
0352.81.674.W16014 van 31 juli 2015;
0352.8L674.W26014 van 5 november 2016;
0352.8L674.W36014 van 7 december 2015.
2.5.
bij brief van 30 april 2019 heeft [eiseres in het verzet] verzet aangetekend tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres in het verzet] vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I: het verzet tegen het dwangbevel gegrond verklaart;
II: voor recht verklaart dat [eiseres in het verzet] op goede gronden verzet instelt tegen tenuitvoerlegging van de “in deze procedure tegen haar uitgevaardigde dwangbevelen” ter zake de aan haar opgelegde aanslagen, althans dat [echtgenoot] ter zake goed opposant is en dat “deze dwangbevelen” dientengevolge buiten effect worden gesteld;
III: de Ontvanger veroordeelt tot onthouding van invorderingsmaatregelen ter zake van de in de lijst opgenomen openstaande toeslagen;
met veroordeling van de Ontvanger in de proceskosten.
3.2.
In de conclusie van antwoord is opgenomen dat het feit dat het dwangbevel ook is uitgevaardigd voor H60, op een vergissing berust, en dat de Ontvanger deze aanslag niet meer zal (kunnen) innen. Ontvanger concludeert (voor het overige) tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding

4.1.
Deze zaak draait kort gezegd om het volgende. De Ontvanger heeft het dwangbevel uitgevaardigd, omdat hij executoriaal beslag wil leggen voor de aanslagen die in het dwangbevel worden genoemd. Het gaat om aanslagen die aan [eiseres in het verzet] zijn opgelegd voor inkomstenbelasting en premies zorgverzekeringswet over de periode 2006 tot en met 2013. [eiseres in het verzet] verzet zich tegen deze executie op grond van artikel 17 van de Invorderingwet 1990 (Iw).
4.2.
De rechtbank zal eerst beoordelen of [eiseres in het verzet] ontvankelijk is in haar verzet. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de stelling van [eiseres in het verzet] dat het dwangbevel nietig is. Daarna zal de rechtbank het beroep van [eiseres in het verzet] op verjaring behandelen. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op het betoog van [eiseres in het verzet] dat de aanslagen materieel onjuist zouden zijn en dat sprake zou zijn van handelen in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ten slotte zal de rechtbank ingaan op de stelling van [eiseres in het verzet] dat een deel van de opbrengst van eerdere executoriale verkoop van haar registergoederen, op haar belastingschulden in mindering strekt.
ontvankelijkheid
4.3.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiseres in het verzet] in haar verzet kan worden ontvangen.
beroep op nietigheid dwangbevel
4.4.
[eiseres in het verzet] heeft bij dagvaarding gesteld dat het dwangbevel nietig is, omdat dit niet deugdelijk aan haar zou zijn betekend, echter zonder dat toe te lichten. Bij conclusie van antwoord heeft de Ontvanger verklaard dat het dwangbevel aan [eiseres in het verzet] in persoon is betekend, op het woonadres waarop [eiseres in het verzet] staat ingeschreven. [eiseres in het verzet] heeft in haar akte niet op dit verweer niet gereageerd. De rechtbank neemt daarom aan dat het dwangbevel deugdelijk aan [eiseres in het verzet] is betekend op het adres waar zij ingeschreven staat. Het beroep van [eiseres in het verzet] op nietigheid van het dwangbevel wordt daarom gepasseerd.
verjaring – partijdebat
4.5.
[eiseres in het verzet] heeft bij dagvaarding wel gesteld maar niet feitelijk toegelicht of onderbouwd dat de aanslagen (deels) zijn verjaard. Bij conclusie van antwoord heeft de Ontvanger niet betwist dat aanslag H60 is verjaard. Volgens de Ontvanger berust de uitvaardiging van het dwangbevel voor deze aanslag op een vergissing. Voor de andere 17 aanslagen waarvoor het dwangbevel is uitgevaardigd, heeft de Ontvanger specifiek met data gesteld en met stukken onderbouwd dat de verjaring steeds rechtsgeldig is gestuit vóór het verstrijken van de verjaringstermijn. In haar akte heeft [eiseres in het verzet] dat met een aantal argumenten weersproken. De rechtbank gaat hierna puntsgewijs in op hetgeen [eiseres in het verzet] aan de orde heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij het volgende toetsingskader als uitgangspunt.
verjaring – toetsingskader
4.6.
De verjaringstermijn van belastingschulden voor inkomstenbelasting en premies zorgverzekeringswet is – voor zover in deze procedure van belang – neergelegd in artikel 4:104 lid 1 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikellid verjaart de rechtsvordering tot betaling van de belastingschuld nadat de betalingstermijn met vijf jaar is verstreken, behoudens tijdige stuiting. De Ontvanger kan de verjaring van een belastingschuld onder meer stuiten door (i) het opleggen van een dwangbevel (artikel 4:106 Awb), (ii) een schriftelijke mededeling aan de belastingplichtige, waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op betaling voorhoudt (artikel 27 lid 1 Iw) en (iii) een daad van tenuitvoerlegging van een dwangbevel (artikel 4:106 Awb). Op grond van artikel 4:110 Awb begint na stuiting van de verjaring van de belastingschuld een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.
(i)
stuiting door hernieuwd bevel tot betaling van 13 januari 2012
4.6.1.
De Ontvanger heeft gesteld dat de verjaring van de aanslagen H66, W664 en H76 is gestuit door het hernieuwd bevel tot betaling dat is betekend op 13 januari 2012. De Ontvanger heeft dit document overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord. [eiseres in het verzet] betwist dat hierdoor rechtsgeldig is gestuit. Zij voert daartoe aan dat zij destijds niet woonde op het adres waarop dit betalingsbevel is betekend, omdat zij toen in hechtenis zat in het kader van een strafzaak. De rechtbank volgt [eiseres in het verzet] hierin niet. [eiseres in het verzet] heeft niet weersproken dat zij destijds stond ingeschreven op het adres waarop het hernieuwd bevel tot betaling is betekend. De rechtbank overweegt dat [eiseres in het verzet] ervoor diende te zorgen dat zij haar post gedurende de hechtenis aan haar werd doorgestuurd. Gesteld noch gebleken is dat dit hier niet mogelijk was. Hieruit volgt dat, voor zover het hernieuwd bevel tot betaling van 13 januari 2012 [eiseres in het verzet] al niet mocht hebben bereikt, dat voor haar rekening en risico komt. De Ontvanger heeft met het hernieuwd bevel tot betaling van 13 januari 2012 de verjaring voor de aanslagen H66, W664 en H76 tijdig gestuit.
(ii)
stuiting H70 en H80 op 13 januari 2012
4.6.2.
Bij conclusie van antwoord heeft de Ontvanger gesteld dat de aanslagen H70 en H80 mede zijn gestuit door middel van een dwangbevel met bevel tot betaling op 13 januari 2012, door de Ontvanger overgelegd als productie 9 bij conclusie van antwoord. In de akte van [eiseres in het verzet] wordt erop gewezen dat H70 en H80 niet worden genoemd in het hernieuwd bevel tot betaling van 13 januari 2012, overgelegd als productie
7bij conclusie van antwoord. Dat is weliswaar juist, maar baat [eiseres in het verzet] niet. Het gaat erom of H70 en H80 worden genoemd in de dwangbevelen met bevel tot betaling van 13 januari 2012, overgelegd als productie
9respectievelijk
10bij conclusie van antwoord. De rechtbank heeft geconstateerd dat dit wel het geval is.
(iii)
stuiting bij akten van 16 december 2016 en 11 april 2019
4.6.3.a Bij conclusie van antwoord heeft de Ontvanger gesteld dat de verjaring van een aantal aanslagen is gestuit door middel van de akten van 16 december 2016 en 11 april 2019. Volgens [eiseres in het verzet] kloppen de daarin vermelde bedragen niet, omdat in de overzichten wordt verwezen naar voorlopige aanslagen en definitieve aanslagen over hetzelfde kalenderjaar, zonder een juiste berekening ofwel correctie op de definitieve aanslagen. Dit geldt volgens [eiseres in het verzet] voor de aanslagen H70 en H76 (over 2007) en H80, H86 en W864 (over 2008). Voor zover [eiseres in het verzet] hiermee bedoelt dat de voorlopige aanslagen door de definitieve aanslagen zijn vervangen, wordt die stelling gepasseerd omdat zij berust op een onjuist begrip van het systeem van voorlopige en definitieve aanslagen in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). De rechtbank motiveert dit als volgt.
4.6.3.b. Voor inkomstenbelasting geldt dat de omvang van de belastingschuld pas kan worden vastgesteld na afloop van het kalenderjaar waarover deze belasting wordt geheven. In dat geval kan op grond van artikel 13 AWR in dat kalenderjaar een voorlopige aanslag aan de belastingplichtige worden opgelegd. Deze voorlopige aanslag biedt een zelfstandige grondslag voor de belastingplicht en daarmee het dwangbevel. Uit artikel 2 lid 1 onder om Invorderingswet 1990 volgt dat de voorlopige aanslag inkomstenbelasting over een kalenderjaar, wordt verrekend met de (achteraf vastgestelde) aanslag inkomstenbelasting over dat kalenderjaar. Ook deze definitieve aanslag heeft een eigen grondslag. Onjuist is dus dat een voorlopige aanslag inkomstenbelasting door een definitieve aanslag inkomstenbelasting wordt ‘vervangen’. De – tijdig gestuite – voorlopige aanslagen over de betreffende jaren leveren dan ook een zelfstandige grondslag op voor een dwangbevel.
4.6.3.c. Voor zover [eiseres in het verzet] heeft bedoeld dat de bedragen op deze akten om een andere redenen onjuist zijn, wordt die stelling gepasseerd omdat deze stelling niet is toegelicht of onderbouwd.
deelconclusie: H60 verjaard, verdere aanslagen niet verjaard
4.7.
De conclusie luidt het beroep van [eiseres in het verzet] op verjaring van aanslag H60 slaagt en dat haar beroep op verjaring voor het overige wordt verworpen nu de verjaring tijdig is gestuit.
juistheid aanslagen – formele rechtskracht
4.8.
[eiseres in het verzet] heeft op vele gronden betoogd dat de aanslagen die in deze procedure aan de orde zijn, onjuist zijn, alsook dat de Ontvanger in strijd handelt met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zodat marginale toetsing van de aanslagen niet zou mogen leiden tot invordering daarvan. De Ontvanger heeft al bij conclusie van antwoord gesteld dat alle aanslagen waarvoor het dwangbevel is uitgevaardigd, inmiddels onherroepelijk vast staan en (dus) formele rechtskracht hebben. [eiseres in het verzet] heeft dat in haar akte niet weersproken. Daardoor wordt dit als in deze procedure als vaststaand beschouwd. Aldus moet in deze procedure worden uitgegaan van de materiële juistheid van de aanslagen, zonder dat materiële toetsing plaatsvindt (vgl. HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2910). Aldus kan hetgeen [eiseres in het verzet] op dit punt naar voren heeft gebracht, niet leiden tot gegrondverklaring van het verzet.
opbrengst executieverkoop registergoederen
4.9.
[eiseres in het verzet] heeft ten slotte betoogd dat de Ontvanger, op basis van een vonnis uit 1995, een aantal registergoederen waarvan het economisch eigendom bij [echtgenoot] zou hebben berust, executoriaal heeft verkocht, waaronder ook aan [eiseres in het verzet] toebehorende registergoederen, en dat de overschietende opbrengst daarvan in mindering moet strekken op haar beweerde belastingschuld. De rechtbank overweegt dat [eiseres in het verzet] onvoldoende heeft onderbouwd dat de executoriale verkoopopbrengst indertijd hoger is geweest dan het bedrag waarvoor executoriaal beslag mocht worden gelegd. Daarom wordt ook dit betoog van [eiseres in het verzet] gepasseerd.
eindconclusie
4.10.
De rechtbank concludeert dat de vordering van [eiseres in het verzet] aangaande aanslag H60 moet worden toegewezen, op de wijze zoals in het dictum vermeld. Voor het overige wordt het verzet ongegrond verklaard en wordt het door [eiseres in het verzet] gevorderde afgewezen.
proceskosten
4.11.
[eiseres in het verzet] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 639 aan vastrecht en op (twee punten tarief II à € 563 per punt is) € 1.126 aan salaris advocaat, komend op in totaal € 1.765. De rechtbank zal, zoals door de Ontvanger gevorderd, deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet gegrond voor zover het is gericht op de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ten aanzien van aanslag H60;
5.2.
verklaart voor recht dat aanslag H60 buiten effect wordt gesteld;
5.3.
verklaart het verzet voor het overige ongegrond;
5.4.
veroordeelt [eiseres in het verzet] in de proceskosten. Tot op heden aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 1.765;
5.5.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1769