ECLI:NL:RBDHA:2021:6651

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
NL21.7450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en bekering tot het christendom van eiser met Iraanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Eiser heeft verklaard dat hij uit Iran is gevlucht omdat hij zich van het islamitische geloof heeft afgewend en tot het christendom is bekeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op detailniveau heeft verklaard over zijn proces en motieven voor bekering. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de bekering van eiser ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de staatssecretaris om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7450

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Özcan-Saglik).

ProcesverloopBij besluit van 10 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het beroep van de echtgenote van eiser met zaaknummer NL21.7451, plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Flippo-Wassa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig de echtgenote van eiser en J. Lemstra.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij uit Iran is gevlucht omdat hij zich van het islamitische geloof heeft afgewend en tot het christendom is bekeerd. Hierdoor heeft hij naar eigen zeggen problemen met zijn neef [neef] , een fundamentalistische moslim, en de Iraanse autoriteiten.
2. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. afwending van het islamitische geloof;
3. bekering tot het christendom; en
4. problemen met neef en Iraanse autoriteiten.
Verweerder heeft het eerste en tweede element geloofwaardig geacht, maar het derde en vierde element niet. De eerste twee elementen bieden volgens verweerder geen grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Gehoor
3.1.
Eiser betoogt dat door de slechte communicatie en vele onderbrekingen tijdens het gehoor hij niet zijn volledige verhaal heeft kunnen vertellen. Het is onterecht dat hem wordt verweten dat hij vaag en summier verklaart, als de gehoorambtenaar hem onderbreekt en dwingt om kort en samengevat te verklaren, aldus eiser. De persoonlijke anekdotes en details zijn hierdoor achterwege gebleven. Ook is volgens eiser onvoldoende rekening gehouden met de Iraanse cultuur.
3.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser niet. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser heeft kunnen verklaren over de (directe) redenen voor zijn vertrek uit Iran en dat hij met de vraagstelling door de gehoorambtenaar in de gelegenheid is gesteld alle relevante elementen van het relaas naar voren te brengen. Dat de gehoorambtenaar de vraagstelling heeft toegespitst op de redenen voor vertrek en de relevante elementen, maakt niet dat het gehoor in strijd met Werkinstructie 2019/18 is afgenomen of anderszins niet voldoet aan de hieraan te stellen eisen. In het gehoor is voldoende doorgevraagd over de motieven voor en het proces van bekering van eiser, zijn kennis van het christendom en de activiteiten die hij heeft verricht in het kader van zijn geloofsovertuiging. Uit de verslagen van het aanmeldgehoor, het eerste gehoor en het nader gehoor blijkt bovendien dat eiser steeds desgevraagd te kennen heeft gegeven dat hij geen opmerkingen heeft over de werkwijze van de hoorambtenaar of de tolk. De enkele omstandigheid dat eiser aan het slot van het nader gehoor de hoop heeft uitgesproken dat alles goed is overgekomen in verband met de cultuurverschillen tussen Nederland en Iran, is onvoldoende om aan te nemen dat hij onvoldoende vrij heeft kunnen verklaren.
3.3.
Daarbij is het aan eiser om de vluchtmotieven duidelijk naar voren te brengen en niet aan verweerder om deze met vragen - nader - aan het licht te brengen. Voorts houdt de omstandigheid dat verweerder geen nadere vragen heeft gesteld niet in dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld eigener beweging, bijvoorbeeld door middel van correcties en aanvullingen op de gehoren, datgene naar voren te brengen wat hij ter onderbouwing van zijn asielaanvraag van belang acht. [1] Voor zover eiser stelt dat daarvoor onvoldoende tijd is geboden, geldt dat hij ten minste een eerste duiding had kunnen geven van de onderwerpen waarover hij nog meer zou willen verklaren.
Bekering tot het christendom
4.
4.1.
Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte zijn bekering tot het christendom ongeloofwaardig acht. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet aannemelijk heeft verklaard over hoe hij in aanraking met het christendom is gekomen, of hij over de risico’s van een bekering tot het christendom in Iran heeft nagedacht en of hij anderen wil evangeliseren.
4.2.
Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van dit element ten grondslag gelegd dat niet valt in te zien dat de vriend van eiser die hem met het christendom in aanraking heeft gebracht ( [A] ) eiser zou vertellen over het christendom, omdat [A] hiermee een risico nam. Eiser is er volgens verweerder ook niet in geslaagd te verklaren waarom hij openstond voor het christendom of waarom liefde voor hem een belangrijk thema was. Verder heeft eiser volgens verweerder niet nagedacht over de risico’s die een bekering met zich meebrengt en valt niet in te zien dat zijn vrouw lange tijd niets over zijn bekering wist.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser algemeen en vaag heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering. Eiser heeft tijdens zijn gehoren toegelicht dat hij met het christendom in aanraking is gekomen door [A] , met wie hij een jarenlange vriendschap heeft. Eiser heeft gemotiveerd uiteengezet dat hij met [A] door deze lange vriendschap een vertrouwensband heeft, waardoor het voor [A] minder risicovol was om zijn ervaringen met het christendom met eiser te delen. Bovendien volgt uit de verklaringen van eiser dat hij meerdere gesprekken met [A] heeft gevoerd, waarbij [A] gaandeweg – en nadat hij zich ervan verzekerd had dat eiser hiervoor openstond – over het christendom is gaan vertellen. Uit het bestreden besluit blijkt onvoldoende waarom verweerder in het licht van deze gang van zaken heeft aangenomen dat niet valt in te zien waarom [A] het risico nam om met eiser over het christendom te praten.
Verder heeft eiser met een zekere uitvoerigheid en gedetailleerd verklaard waarom hij zich voelt aangetrokken tot het christendom. Van tegenstrijdigheden in zijn antwoorden is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft inzichtelijk gemaakt dat sprake was van een geleidelijk proces, waarbij hij aanvankelijk niet openstond voor de verhalen van [A] maar hierin meer geïnteresseerd raakte naarmate hij zag welke veranderingen het geloof in het leven van [A] teweeg had gebracht. Eiser geeft concrete voorbeelden en persoonlijke details, refereert naar zijn verleden en legt verbanden met (Bijbel)verhalen. Eiser heeft verklaard dat hij zich niet goed voelde en na zijn afwending van de islam een vacuüm ervoer waarin hij op zoek was naar een relatie met God. Daarnaast heeft hij verklaard waarom hij op zoek was aan de hand van een christelijke definitie van liefde en heeft hij omschreven waarom hij niet aan deze beschrijving voldeed. In zijn gehoren heeft eiser daarnaast herhaaldelijk op verzen gewezen en verbanden gelegd met zichzelf, zijn gevoelens en gedragingen en de relatie met zijn ouders. Zo heeft hij onder meer toegelicht hoe hij omging met de gewetensproblemen die hij ervoer door het negeren van zijn ouders en hoe hij steun heeft gevonden in het christelijk geloof toen hij niet aanwezig kon zijn bij het overlijden van zijn vader. Het definitieve moment van zijn bekering vond volgens eiser plaats toen een belangrijke vracht voor zijn bedrijf zoekraakte op zee, maar korte tijd later alsnog werd afgeleverd nadat eiser zich tot Jezus gewend had en om hulp had verzocht. Eiser heeft dit beschouwd als een wonder.
Nu eiser uitgebreid, met een zeker detailniveau en met verwijzingen naar zijn persoonlijk leven heeft verklaard over zijn motieven voor en het proces van bekering, volgt de rechtbank verweerder niet in zijn standpunt dat eiser geen authentiek en persoonlijk verhaal heeft verteld en slechts vaag en algemeen heeft verklaard. In zoverre schiet de door verweerder gegeven motivering van het bestreden besluit tekort.
4.4.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Ten aanzien van de kennis die eiser van het christelijk geloof heeft en de activiteiten die hij met betrekking tot het christendom onderneemt, overweegt de rechtbank dat verweerder deze niet zozeer betwist, maar dat volgens verweerder hieruit niet blijkt van een diepgewortelde overtuiging. Het is aan verweerder om met inachtneming van het voorgaande een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling te maken. Ook de door eiser in beroep overgelegde stukken, die onder meer zien op de activiteiten die hij met betrekking tot zijn geloof onderneemt en de wijze waarop hij zijn geloof uitdraagt, zal verweerder in die beoordeling moeten betrekken.
5. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de bekering tot het christendom van eiser ongeloofwaardig wordt geacht, kan ook de beoordeling van verweerder van het vierde element geen standhouden. Bij de beoordeling van dit vierde element – de problemen van eiser met zijn neef en de Iraanse autoriteiten – heeft verweerder immers tot uitgangspunt genomen dat de bekering van eiser ongeloofwaardig is. Reeds daarom wordt volgens verweerder in belangrijke mate afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen van eiser, nu die hun oorsprong vinden in de gestelde bekering tot het christendom. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, volgt de rechtbank verweerder niet in dit uitgangspunt. Dat betekent dat het bestreden besluit ook onvoldoende gemotiveerd is voor zover hierin de problemen van eiser met zijn neef en de Iraanse autoriteiten ongeloofwaardig zijn geacht.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek het asielrelaas van eiser opnieuw dient te beoordelen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.A. Verhoeven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1040.