In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot voortzetting van een crisismaatregel, ingediend door de officier van justitie op 14 juni 2021. De crisismaatregel was eerder opgelegd op 12 juni 2021 en had betrekking op een betrokkene die sinds 2004 bekend is met psychiatrische klachten. Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, werd vastgesteld dat de betrokkene op dat moment rustig was en goed meewerkte, maar geen medicatie wilde. De psychiater die ter zitting werd gehoord, gaf aan dat er geen acuut ernstig nadeel meer was en dat het niet mogelijk was om binnen vier dagen een diagnose te stellen.
De betrokkene bevestigde dat er een heftig incident had plaatsgevonden, waarbij zijn moeder slachtoffer was geworden. Hij betuigde spijt en gaf aan dat hij inmiddels weer contact met haar had gehad. De advocaat van de betrokkene stelde dat het incident voortkwam uit een situatie waarin twee mensen te dicht op elkaar zaten en dat er geen onmiddellijk dreigend ernstig nadeel meer was.
De rechtbank concludeerde op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting dat er geen sprake meer was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel. De rechtbank drong er bij de betrokkene op aan om hulp en behandeling te zoeken voor zijn psychische problemen, maar wees het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel af. De beschikking werd gegeven door mr. M.L. Sandberg-Crommelin, bijgestaan door griffier mr. S.B. Boekema, en is vastgesteld op 28 juni 2021.