ECLI:NL:RBDHA:2021:6631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
09/038019-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval met geweld en oplichting via WhatsApp in Zoetermeer

Op 29 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval en oplichting. De overval vond plaats op 23 oktober 2020 in een goudinkoopwinkel in Zoetermeer, waar de verdachte met een mes de medewerker bedreigde en een geldbedrag van ongeveer 950 euro ontvreemde. Het DNA van de verdachte werd aangetroffen op het mes dat bij de overval werd gebruikt, wat leidde tot zijn identificatie als dader. Tijdens de rechtszitting heeft de verdachte ontkend de overvaller te zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijzen, waaronder camerabeelden en DNA-analyse, overtuigend waren.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van oplichting via WhatsApp, waarbij hij zich voordeed als familielid van twee slachtoffers en hen verleidde tot het overmaken van geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op een listige manier het vertrouwen van de slachtoffers had misbruikt. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan zowel de overval als de oplichting en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van de tijd in voorarrest. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de geleden materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/038019-21
Datum uitspraak: 29 juni 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te Zoetermeer,
BRP-adres: [adres 1]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 mei 2021 (pro forma) en 15 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.P. Friperson naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Zoetermeer, in/uit een winkel gelegen aan de [adres 2] , een geldbedrag (van ongeveer 950 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [bedrijf] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hand te nemen/houden en/of
- ( hierbij) tegen die [slachtoffer 2] te roepen "geld, geld, ik wil je niet verwonden" en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] (met kracht) naar de grond te werken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen de grond te drukken en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer 2] op de grond ligt, voornoemde mes met de snijkant tegen de nek/hals/keel van die [slachtoffer 2] te drukken/zetten/houden en/of
- ( vervolgens) zich (met kracht) uit een of meer gre(e)p(en) van die [slachtoffer 2] los te trekken/rukken en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het
lichaam te duwen, althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Geertruidenberg en/of Zoetermeer, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft verdachte ter verkrijging van gelden - zich in een of meer
chatgesprek(ken) (via Whatsapp) met die [slachtoffer 3] voorgedaan als familielid, te weten de dochter van die [slachtoffer 3] , en/of in die hoedanigheid voorgewend en/of de suggestie gewekt een rekening niet te kunnen betalen en/of die [slachtoffer 3] te vragen deze rekening voor hem te betalen, waardoor die [slachtoffer 3] is bewogen tot afgifte van (een) geldbedrag(en) van € 620,35 en € 820,75 en € 640,22, althans enig goed;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2020, te Zoetermeer, in elk geval in Nederland,
van een voorwerp (geldbedrag ad Eur 2.081,32),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen
en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
3
hij op of omstreeks 14 februari 2020 te Bathmen en/of Zoetermeer, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft verdachte ter verkrijging van gelden - zich in een of meer chatgesprek(ken) (via Whatsapp) met die [slachtoffer 4] voorgedaan als familielid, te weten de zoon van die [slachtoffer 4] , en/of in die hoedanigheid voorgewend en/of de suggestie gewekt een rekening niet te kunnen betalen en/of die [slachtoffer 4] te vragen deze rekening voor hem te betalen, waardoor die [slachtoffer 4] is bewogen tot afgifte van (een) geldbedrag(en) van € 857,66 en € 643,78, althans enig goed;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2020, te Zoetermeer, in elk geval in Nederland, van een voorwerp (geldbedrag ad Eur 1.501,44),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen
en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
4
hij op of omstreeks 9 februari 2021 te Zoetermeer een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een veerdrukwapen, welke voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoond met een vuurwapen van het merk Mossberg, model 500A, voorhanden heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, onder 2 primair, onder 3 primair en onder 4 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich vrijspraak bepleit van het onder 1, onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde. Voor het overige heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke punten van de raadsvrouw zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2021;
  • het proces-verbaal, opgemaakt op 9 februari 2021, p. 105 en 106.
Ten aanzien van feit 1
Op 23 oktober 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Uit deze aangifte blijkt het volgende. [slachtoffer 2] was op 23 oktober 2020 werkzaam als medewerker van [bedrijf] , gevestigd in de [adres 2] te Zoetermeer. Er stond een man voor de deur. De man droeg een pet en een mondkapje. [slachtoffer 2] opende de deur. [slachtoffer 2] zag dat de man een klein wit doosje op het bureau zette en hoorde dat de man vertelde dat hij sieraden wilde verkopen.
Nadat de man enige tijd met zijn handen in zijn zakken van zijn jas en broek stond te voelen, zag [slachtoffer 2] dat de man een zilverkleurig mes in zijn hand hield. Hij zag dat de man tussen de opening van de balie en het bureau door liep en hij hoorde hem om geld vragen. [slachtoffer 2] hoorde dat hij zei: “Geld, geld” en “Ik wil je niet verwonden”. [slachtoffer 2] en de man kwamen in een worsteling, waarbij [slachtoffer 2] zijn hand om de hand van de man had. In deze hand zat het mes. [2] Op de ter terechtzitting waargenomen camerabeelden, opgenomen in de [bedrijf] , is zichtbaar dat beide mannen op de grond vallen. [3] [slachtoffer 2] voelde dat de man hem op de grond drukte en boven op hem zat. [slachtoffer 2] voelde dat de man het mes met de scherpe kant op zijn blote nek zette. Toen vertelde hij aan de man dat er geld in de kassalade achter de balie zat. De man dwong [slachtoffer 2] mee te lopen naar de kassalade. [slachtoffer 2] zag dat de man het mes nog vast had. [slachtoffer 2] heeft de lade geopend. De man pakte al het papiergeld uit de lade, dit was ongeveer 900 tot 950 euro. De man wilde weg, [slachtoffer 2] hield hem nog vast. [slachtoffer 2] voelde dat de man zich losrukte, [slachtoffer 2] werd de winkel ingeduwd en op de grond gegooid. Hierdoor kwam de man los en rende hij weg. [4] Het mes liet de man vallen en dit lag naast de voordeur, in de winkel op de grond. [5]
De verdachte heeft verklaard dat het mes zijn eigendom was. [6]
Het door de overvaller achtergelaten mes is onderzocht op sporen. Op het heft van het mes is het DNA aangetroffen van de verdachte. [7]
Is de verdachte de overvaller?
De verdachte heeft ontkend dat hij de overvaller is geweest. Hij heeft verklaard dat het mes weliswaar van hem is, maar dat een vriend of kennis het mes bij hem thuis kan hebben gepakt en gebruikt bij de overval.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk is. Vast staat dat slechts twee DNA-profielen zijn aangetroffen op het mes, namelijk dat van de verdachte op het heft en dat van [slachtoffer 2] op het heft en het lemmet. Op de camerabeelden is te zien en uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de overvaller en [slachtoffer 2] in een worsteling zijn geraakt, waarbij de overvaller het mes heeft vastgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank moet de overvaller in die situatie het mes stevig hebben vastgehouden. [slachtoffer 2] had immers zijn hand om de hand van de overvaller geklemd. Op de camerabeelden is te zien – en [slachtoffer 2] heeft dat ook verklaard – dat de overvaller geen handschoenen aan heeft. Gelet op deze omstandigheden kan het niet anders dan dat de overvaller zijn DNA op dat moment heeft achtergelaten op het heft van het mes. Als de verdachte wordt gevolgd in zijn standpunt, dan kan het, ondanks dat het mes mogelijk was schoongemaakt in zijn woning, zo zijn dat zijn DNA op het mes is aan te treffen, maar indien een ander persoon dit mes tijdens deze overval zo stevig heeft vastgepakt, zou er minimaal een derde profiel zijn aangetroffen. Dit is niet het geval en de rechtbank volgt de verdachte dan ook niet in zijn standpunt.
Dat er geen sporen van de verdachte zijn aangetroffen op het achtergelaten witte doosje, maakt niet dat de verdachte kan worden uitgesloten als dader. Op het doosje zijn dactyloscopische sporen (vingerafdrukken) aangetroffen van een huisgenoot van de verdachte, maar ook andere dactyloscopische sporen aangetroffen op het doosje. Deze waren onvoldoende bruikbaar om een persoon aan te koppelen. Het staat dus niet vast dat er geen dactyloscopische sporen van de verdachte op dit doosje zaten.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de gespreksgeschiedenis van de telefoon van de verdachte hem uitsluit als dader. Uit deze gegevens blijkt volgens de raadsvrouw dat de verdachte vanaf 11:52:40 gedurende zes minuten een telefoongesprek heeft gevoerd, terwijl de overvaller om 11:58:20 uur in beeld komt op bewakingscamera’s en hij dan niet aan het bellen is. De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet, omdat de tijden in de gespreksgeschiedenis blijkens het proces-verbaal zijn weergegeven in ‘UTC+0’, zijnde een tijdsaanduiding die twee uur achterloopt op de zomertijd in Nederland, die op 23 oktober 2020 gold. De gespreksgeschiedenis sluit de verdachte dus niet uit als dader.
Op de camerabeelden is de overvaller niet herkenbaar, doordat hij een pet en een mondkapje droeg, maar zijn postuur sluit de verdachte evenmin uit als dader.
Onder deze omstandigheden merkt de rechtbank het DNA-profiel van de verdachte op het mes aan als daderspoor. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze overval heeft gepleegd.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Op 14 februari 2020 heeft [slachtoffer 3] uit Geertruidenberg aangifte gedaan. [slachtoffer 3] kreeg op deze datum een Whatsapp-bericht van zijn dochter. In dit bericht schreef zij dat zij een nieuw telefoonnummer had. De dochter berichtte dat zij twee rekeningen niet kon betalen. Het betrof rekeningen van € 820,75 en van € 620,35. [slachtoffer 3] heeft deze bedragen overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [verdachte] . De dochter vroeg om nog een bedrag van € 640,22 naar hetzelfde rekeningnummer over te maken. Ook dit bedrag heeft [slachtoffer 3] overgemaakt. [8]
Uit het transactieoverzicht van het op naam van de verdachte staande rekeningnummer [rekeningnummer] blijkt dat na de drie overboekingen afkomstig van [slachtoffer 3] op 14 februari 2020 een bedrag van € 1.200,- is gepind bij een geldautomaat in Den Haag. [9]
Op 15 februari 2020 was zijn dochter op bezoek bij [slachtoffer 3] , zij verklaarde geen betaalverzoeken te hebben gedaan aan haar vader. [10]
Op 17 februari 2020 heeft [slachtoffer 4] uit Bathmen aangifte gedaan. [slachtoffer 4] kreeg op deze datum een Whatsapp-bericht van zijn zoon. In dit bericht schreef de zoon dat hij een nieuw telefoonnummer had. De zoon vroeg of [slachtoffer 4] twee rekeningen kon voorschieten. Het betrof rekeningen van € 857,66 en van € 643,78. [slachtoffer 4] heeft deze bedragen overgemaakt naar bankrekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [verdachte] . [11]
Uit het transactieoverzicht van het op naam van de verdachte staande rekeningnummer [rekeningnummer] blijkt dat na de twee overboekingen afkomstig van [slachtoffer 4] op 14 februari 2020 een bedrag van € 2.000,- is gepind bij een geldautomaat in Den Haag. [12]
[slachtoffer 4] heeft navraag gedaan bij zijn zoon en kreeg bevestigd dat zijn zoon geen berichten had gestuurd via Whatsapp. [13]
Heeft de verdachte [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opgelicht?
De verdachte heeft ontkend [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te hebben opgelicht. Hij heeft verklaard dat hij geen beheer had over voornoemde rekeningnummers, aangezien hij enkele maanden eerder zijn bankpas was verloren.
De verklaring dat de verdachte zijn bankpas niet meer had, acht de rechtbank ongeloofwaardig. De verdachte heeft verklaard dat hij als enige zijn pincode wist en dat hij het verlies van zijn bankpas niet heeft gemeld bij de bank. Zonder de pincode is het voor een derde niet mogelijk om transacties te verrichten, terwijl er in februari 2020 en de maanden daarvoor wel transacties zijn vermeld op het overzicht van de bankrekening van de verdachte. In maart 2020 worden door de bank nog steeds bankkosten voor de bankrekening van de verdachte in rekening gebracht. Verder valt op dat de vader van de verdachte op 13 februari 2020 € 50,- heeft overgemaakt op de bankrekening van de verdachte, dat 10 minuten later dit bedrag wordt overgemaakt naar een andere bankrekening van de verdachte (de rechtbank neemt aan dat dit een spaarrekening is). Een dag later wordt eenzelfde bedrag van de spaarrekening teruggestort naar de bankrekening van de verdachte, welk bedrag uiteindelijk na één minuut wordt opgenomen bij een geldautomaat in de buurt van de woning van de verdachte. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van de verdachte volstrekt onaannemelijk en gaat zij ervan uit dat de verdachte wel het beheer en de beschikking over zijn bankrekening had.
Vast staat dat de bankrekening waar [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] bedragen naar hebben overgemaakt, toebehoorde aan de verdachte en dat hij daarover de beschikking had. In aanmerking genomen dat kort na het overmaken grote bedragen zijn gepind van die bankrekening, wat erop duidt dat de verdachte wist dat er geld was overgemaakt, en dat van enige betrokkenheid van een ander niet is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft opgelicht, door zich voor te doen als een kind van [slachtoffer 4] dan wel [slachtoffer 3] .
Het onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 23 oktober 2020 te Zoetermeer, uit een winkel gelegen aan de [adres 2] , een geldbedrag (van ongeveer 950 euro), dat toebehoorde aan [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- een mes in de hand te houden en
- tegen die [slachtoffer 2] te roepen "geld, geld, ik wil je niet verwonden" en
- vervolgens die [slachtoffer 2] met kracht naar de grond te werken en
- vervolgens die [slachtoffer 2] met kracht tegen de grond te drukken en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer 2] op de grond ligt, voornoemd mes met de snijkant tegen de nek van die [slachtoffer 2] te drukken en
- vervolgens zich met kracht uit een of meer gre(e)p(en) van die [slachtoffer 2] los te trekken en
- vervolgens die [slachtoffer 2] meermalen met kracht tegen het lichaam te duwen,
althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
hij op 14 februari 2020 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers heeft verdachte ter verkrijging van gelden - zich in een chatgesprek (via Whatsapp) met die [slachtoffer 3] voorgedaan als de dochter van die [slachtoffer 3] en in die hoedanigheid voorgewend een rekening niet te kunnen betalen en die [slachtoffer 3] te vragen deze rekening voor hem te betalen, waardoor die [slachtoffer 3] is bewogen tot afgifte van geldbedragen van € 620,35 en € 820,75 en € 640,22;
3
hij op 14 februari 2020 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, [slachtoffer 4] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers heeft verdachte ter verkrijging van gelden zich in een chatgesprek (via Whatsapp) met die [slachtoffer 4] voorgedaan als de zoon van die [slachtoffer 4] en in die hoedanigheid voorgewend een rekening niet te kunnen betalen en die [slachtoffer 4] te vragen deze rekening voor hem te betalen, waardoor die [slachtoffer 4] is bewogen tot afgifte van geldbedragen van € 857,66 en € 643,78;
4
hij op 9 februari 2021 te Zoetermeer een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, namelijk een veerdrukwapen,
datvoor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis
vertoontmet een vuurwapen van het merk Mossberg, model 500A, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – voor het geval de rechtbank tot bewezenverklaring van alle feiten zou komen – aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van de vermogensdelicten een first offender is en dat bij de strafoplegging aansluiting moet worden gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Er is sprake van licht geweld. De rechtbank wordt verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Er dient daarom volstaan te worden met een gevangenisstraf van maximaal twee jaren, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De overval op de goudinkoop heeft bij de bepaling van de op te leggen straf te gelden als het zwaarstwegende feit. De verdachte heeft op zeer gewelddadige wijze een overval gepleegd op een [bedrijf] in Zoetermeer, waarbij een geldbedrag is weggenomen. Tijdens deze overval heeft de verdachte de aanwezige medewerker [slachtoffer 2] bedreigd met een mes. Hij heeft [slachtoffer 2] op de grond gedrukt, hem gedurende enige tijd in bedwang gehouden en dit mes op de keel van [slachtoffer 2] gezet. Ook heeft de verdachte [slachtoffer 2] gedwongen om naar de kassa te lopen. Hierdoor heeft de verdachte bij [slachtoffer 2] grote gevoelens van angst teweeg gebracht. De ervaring leert dat slachtoffers van een gewapende overval daarvan in het algemeen een langdurige en ernstige psychische nasleep ondervinden. De verdachte heeft de overval op klaarlichte dag in een drukbezochte winkelstraat gepleegd. Omstanders hebben de verdachte weg zien rennen. Een dergelijke overval brengt ook grote gevoelens van angst en onveiligheid teweeg in de samenleving. Dit nietsontziende, brutale en gewelddadige gedrag van de verdachte werd kennelijk slechts ingegeven door beoogd financieel gewin. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan
.
Behalve aan de overval heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting via Whatsapp van twee slachtoffers. Beiden hebben in de veronderstelling verkeerd dat ze in contact waren met hun kind en ze wilden hun kind financieel helpen. Door misbruik te maken van deze ouder-kindverhouding heeft het de verdachte het vertrouwen van de slachtoffers uit eigen financieel gewin geschonden.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een veerdrukwapen, dat zo op een echt vuurwapen lijkt dat het op het oog daarvan niet te onderscheiden is. Een dergelijk wapen kan daardoor voor afdreiging gebruikt worden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 april 2021, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, en de op de terechtzitting naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden.
Gelet op de ernst van met name de overval, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hierin is als uitgangspunt voor een overval op een winkel met licht geweld/bedreiging vermeld een gevangenisstraf van twee jaren. Voor een overval met ander geweld, is het uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaren. De rechtbank is van oordeel dat het door de verdachte gebruikte geweld zwaarder is dan licht geweld. Hij heeft immers met een mes heeft gedreigd, het slachtoffer enige tijd op de grond onder bedwang heeft gehouden en dit mes daadwerkelijk op de keel van het slachtoffer gezet.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 36 maanden passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 2.331,32, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 2.081,32 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 2.081,32 en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk is gelet op de bepleite vrijspraak, subsidiair om de immateriële schadevergoeding af te wijzen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder feit 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van (€ 820,75 + € 620,35
+ € 640,22 =) € 2.081,32, het totale geldbedrag dat de benadeelde partij naar de rekening van de verdachte heeft overgemaakt.
De rechtbank zal dus de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.081,32, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.081,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 57, 312 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals ze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van de feiten 2 en 3:
oplichting;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 2.081,32 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.081,32, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 februari 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 juni 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie Eenheid Den Haag
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 43 en 44.
3.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van de camerabeelden in het bestand’14.stream-converted.mp4’.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 44.
5.De waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van de camerabeelden in het bestand’14.stream-converted.mp4’.
6.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 15 juni 2021.
7.Een geschrift, Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Zoetermeer op 23 oktober 2020, p. 100 en 101.
8.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 109 en 110.
9.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 120.
10.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] , p. 110.
11.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 123.
12.Bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, p. 120.
13.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4] , p. 123.