ECLI:NL:RBDHA:2021:6627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
NL21.5324
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere EU-lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De eiser voerde aan dat hij in Duitsland niet adequaat rechtsbijstand zou kunnen krijgen en dat er een risico op indirecte refoulement zou zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat dit risico zich zou voordoen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen aan Duitsland en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5324

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. P.Th. van Alkemade),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1985 en de Algerijnse nationaliteit
te bezitten.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijk
vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland. Verweerder zou de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser zal door de Duitse autoriteiten worden uitgezet naar Algerije, omdat hij in Duitsland is uitgeprocedeerd. Verweerder moet onderzoeken of er sprake is van een reëel risico op indirect refoulement en verwijst hierbij naar het arrest van 21 november 2019 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Ilias en Ahmed tegen Hongarije (ECLI:CE:ECHR:2019:1121JUD004728715). Eiser voert verder aan dat hij in Duitsland zijn rechten niet kan verdedigen, omdat asielzoekers daar geen automatisch recht op gefinancierde rechtsbijstand hebben. Dit maakt inbreuk op de principes van ‘fair trial’ en ‘effective remedy’, zoals vastgelegd in artikel 47, derde lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 46 van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) en artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. Eiser voert tot slot aan dat hij bij overdracht naar Duitsland terecht zal komen in een kamp en daar moet verblijven onder slechte omstandigheden. Verweerder dient daarom individuele garanties voor adequate opvang te vragen aan Duitsland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
5. Door middel van het claimakkoord garandeert Duitsland dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. Dat asielzoekers in Duitsland niet automatisch worden voorzien van kosteloze rechtsbijstand betekent niet zonder meer dat de Duitse asielprocedure op dit punt in strijd is met de Procedurerichtlijn. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem maakt niet dat er geen sprake is van ‘fair trial’ en ‘effective remedy’ en is in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eiser stelt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is of zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland. Niet gesteld of gebleken is dat klagen hierover bij de Duitse autoriteiten niet mogelijk is.
6. Dat er sprake is van een reëel risico op indirect réfoulement bij overdracht aan
Duitsland volgt de rechtbank niet. De garantie dat Duitsland de asielaanvraag van eiser zal behandelen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van réfoulement. Eiser maakt niet aannemelijk dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Duitsland deze verplichting niet zal nakomen. Het arrest Ilias en Ahmed tegen Hongarije is niet van toepassing, omdat dit arrest ziet op uitzetting naar een land buiten de Europese Unie en daarmee niet ziet op overdracht in het kader van de Dublinverordening.
7. Niet is gebleken dat eiser bijzonder kwetsbaar is in de zin dat verweerder voor eiser
aanvullende garanties had moeten vragen aan de Duitse autoriteiten op het gebied van opvang en gezondheidszorg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, zonder het verkrijgen van die aanvullende garanties, in Duitsland geen adequate opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen. Verweerder heeft daarom terecht geen aanleiding gezien de Duitse autoriteiten om individuele garanties te vragen.
8. Verweerder beroept zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en mag ervan uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt.
9. Verweerder heeft geen gebruik hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.