6.5.Verweerder heeft verder tegengeworpen dat eiser niet persoonlijk kan maken wat vergeving voor hem betekent. Eiser heeft aangegeven berouw te willen tonen vanwege zijn zondegevoel, maar gevraagd naar dat zondegevoel, heeft eiser een algemeen antwoord gegeven, namelijk dat hij de ware weg en verlossingsweg had gevonden (pagina 9 nader gehoor), aldus verweerder.
De rechtbank stelt vast dat eiser op pagina 9 het navolgende heeft verklaard:
“Aan het eind van deze bijeenkomst kwam ik erachter dat ik dus ook een zondaar ben. Ik wilde mijn berouw tonen. Het is nooit te laat om je berouw te tonen. Toen ik dat tegen [persoon B] zei, zei hij tegen mij. We kunnen het gebed van berouw en verlossing voordragen aan jou. Op dat moment voelde ik god innerlijk naast mij. Daarna werd het verlossingsgebed aan mij voorgedragen door de voorganger en [persoon B] .
Waarom wilde u uw berouw tonen?
Vanwege het zondegevoel dat ik had.
Wat had u voor een zondegevoel?
Moet ik al mijn zonden noemen?
Waarom had u het gevoel dat u toen berouw moest tonen?
Omdat ik de ware weg had gevonden en de verlossingsweg.”
Nu verweerder eiser heeft gevraagd waarom hij
toenhet gevoel had dat hij berouw moest tonen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van eiser zo kunnen worden gelezen als dat hij de vraag opvatte als een vraag naar waarom hij juist op dat moment het gevoel had dat hij berouw moest tonen en niet als een vraag naar wáár hij berouw voor moest tonen.
In het kader van eisers zondegevoel en het tonen van berouw heeft verweerder zich verder op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiser had gelegen om meer te vertellen over zijn haat tegenover zijn vader, hoe deze gevoelens zich manifesteerden en om het zondegevoel dat hij had persoonlijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser in dat kader echter terecht gewezen op pagina 10 van het nader gehoor. Daar heeft eiser verklaard dat de grootste hekel die hij in zijn leven had aan zijn eigen vader was, hij daar jaren mee heeft gezeten en hij, nadat hij de liefde van God had gekregen, zijn vader heeft vergeven. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de correcties en aanvullingen - inhoudende dat zijn grootste zonde de haat tegenover zijn vader was - bij de besluitvorming had dienen te betrekken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder zijn standpunt dat eiser onvoldoende persoonlijk heeft gemaakt hoe zijn haatgevoelens zich manifesteerden en wat zijn zondegevoel inhield onvoldoende gemotiveerd.
6.6.1.Verweerder werpt eiser tegen dat hij wat betreft de persoonlijke effecten van zijn bekering in algemeenheden is blijven steken en deze onvoldoende op zichzelf kan betrekken. Zo heeft hij verklaard dat een verandering in zijn leven is dat hij anderen liefde geeft, rust heeft ontvangen en dat hij iemand gaat helpen als hij ziet dat diegene hulp nodig heeft, wat hij voorheen alleen deed als hij er zelf winst of profijt uit kon halen. Volgens verweerder wordt met deze verklaringen niet aannemelijk dat deze veranderingen door eisers geloof in het christendom zijn veroorzaakt. Verweerder stelt dat hij de verklaringen van eiser in dit standpunt heeft meegewogen.
6.6.2.Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de verklaringen van eiser dat de bekering verschillende effecten op hem had. Zo heeft hij verklaard dat hij zijn relatie met God als een relatie tussen vader en zoon beschouwt, verzoeken aan hem voorlegt, naar hem luistert en doet wat God van hem wil (rapport nader gehoor, p. 12 en 14). Eiser heeft verklaard dat hij de liefde die hij heeft ontvangen van God aan anderen geeft door in de opvang veel voor zijn medebewoners te doen door middel van tolken en bijstand en vanuit deze liefde zijn vader heeft vergeven en zelfs voor hem bidt (rapport nader gehoor, p. 10). Zoals hierna nog uitgebreid zal worden besproken heeft eiser verder verklaard dat hij evangeliseert en meehelpt in de kerk. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder dat deze verklaringen te algemeen zijn en onvoldoende op eiser zelf zijn betrokken niet afdoende gemotiveerd, omdat deze verklaringen concrete veranderingen betreffen in eisers denkwijze die doorwerken in zijn activiteiten. Nu verweerder zijn tegenwerping dat niet aannemelijk is dat de veranderingen door eisers geloof in het christendom zijn veroorzaakt niet nader heeft gemotiveerd en eiser heeft verklaard dat de veranderingen optraden na zijn gestelde bekering tot het christendom, is deze tegenwerping naar het oordeel van de rechtbank aldus onvoldoende gemotiveerd.
6.7.1.De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978), dat verweerder als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over het element van de motieven voor en het proces van bekering (i), kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen ii en iii (kennis van het nieuwe geloof en in het kader van het nieuwe geloof ontplooide activiteiten) en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element 1 niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moeten motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend. Verweerder heeft dat in dit geval niet (afdoende) gedaan. Het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat het moeilijk is om duidelijk te maken waarom het één zwaarder weegt dan het ander, laat onverlet dat het voor verweerder mogelijk is om te motiveren welke (onderdelen van) elementen en verklaringen meer waarde krijgen en welke minder en om welke reden. De rechtbank wijst daarbij ook overigens op hetgeen zij hiervoor onder 6.4 heeft overwogen. Zoals eiser ter zitting heeft gesteld, kan de moeite die hij heeft om te verklaren over zijn gevoelens volgens WI 2019/18 een genoegzame verklaring zijn voor de omstandigheid dat hij op één van de elementen minder goed kan verklaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiser onvoldoende gemotiveerd hoe de verklaringen van eiser over de elementen ii en iii en de door hem overgelegde verklaring meewegen in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Ook heeft verweerder de ingebrachte verklaring van een derde (van 6 november 2020) ten onrechte niet (genoegzaam) in de beoordeling betrokken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. de kennis van het nieuwe geloof (ii)
6.7.2.Verweerder heeft ten aanzien van de kennis van eiser overwogen dat hij deze wel heeft, maar deze slechts deels op zichzelf kan betrekken. De rechtbank kan verweerder niet zonder meer volgen in dit standpunt. Zoals verweerder heeft opgemerkt heeft eiser een stukje uit Mattheus genoemd, waar staat: “Verzoek en gij zult krijgen, ga zoeken en gij zult vinden” (rapport nader gehoor, p. 16 en rapport correcties en aanvullingen, p. 3). Daarbij heeft eiser als voorbeeld gegeven dat hij had gebeden voor een juiste en goede kamergenoot en vervolgens beste vrienden werd met een kamergenoot. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvankelijke tegenwerping dat eiser met deze verklaring niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de rol van zijn christelijk geloof hierin was, heeft laten vallen. Verweerder heeft niet gemotiveerd om welke reden hij zich desondanks op het standpunt stelt dat eiser zijn kennis van het christendom met deze verklaring onvoldoende op zichzelf heeft betrokken. Dat geldt eveneens ten aanzien van de tegenwerping dat eiser in herhaling viel met zijn vergelijking tussen de zondaar Barabas en zichzelf, waarop hij volgens verweerder geen nadere toelichting heeft gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet heeft doorgevraagd naar dit punt en naar andere punten waarop hij kennelijk (uitgebreidere) verklaringen van eiser verwachtte over hoe hij zijn kennis van het christendom op zichzelf betrekt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande, temeer nu hij wel volgt dat eiser kennis heeft van het christendom, niet kenbaar gemotiveerd waarom deze kennis de – volgens verweerder – ontoereikende verklaringen over element i niet kan compenseren.
6.7.3.Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser heeft aangetoond dat hij in het kader van zijn geloof bepaalde activiteiten heeft verricht. Anders dan verweerder ziet de rechtbank niet in dat eiser er niet in is geslaagd om aan deze activiteiten voldoende persoonlijke betekenis te geven. Verweerder heeft weliswaar terecht gesteld dat eiser tijdens het nader gehoor door middel van de vragen die hem werden gesteld in de gelegenheid is gesteld om over de activiteiten die hij in het kader van zijn geloof verrichtte te verklaren, maar zoals eiser terecht betoogt heeft hij deze vragen ook beantwoord. De rechtbank stelt vast dat eiser onder andere met zijn verklaringen op pagina 16 en 17 van het nader gehoor heeft uitgelegd dat het gebed voor hem essentieel is om zijn geloof te uiten, omdat hij zo in contact kan komen met zijn God, dat hij zijn bekering en geloof aan andere gelovigen wilde laten zien door middel van de doop en dat hij wilde worden gedoopt om net als Jezus dood te gaan en vervolgens te herrijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser met deze verklaringen niet voldoende betekenis heeft gegeven aan de activiteiten die hij in het kader van zijn geloof heeft verricht. Ten aanzien van de tegenwerping van verweerder dat eiser zijn rol niet duidelijk heeft gemaakt wat betreft het beantwoorden van vragen van zijn vriend in Turkije die een Bijbel kocht en dat de zienswijze niet is bedoeld om zijn verklaringen op essentiële punten te wijzigen of aan te vullen om deze kloppend te maken, stelt de rechtbank vast dat de vragen op pagina 17 van het nader gehoor zijn gesteld in het kader van het onderwerp ‘evangeliseren’. Eiser betoogt terecht dat het op de weg van verweerder had gelegen om door te vragen als de precieze invulling van de rol van eiser daarbij, voor wat betreft de door hem verrichte activiteiten, niet helder was en het bestreden besluit in zoverre dan ook niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op het voorgaande, temeer nu hij wel volgt dat eiser in het kader van zijn nieuwe geloof activiteiten heeft ontplooid, ook niet kenbaar gemotiveerd waarom dit de – volgens verweerder – ontoereikende verklaringen over element i niet kan compenseren.
6.7.4.Uit de overgelegde verklaring van 6 november 2020 blijkt onder meer dat eiser erediensten en de Open Kerk bezoekt van de Protestantse Gemeente Roermond, eiser met pastoraal diaken [persoon C] over het geloof en zijn geloofsvragen heeft gesproken, eiser tijdens een werkbezoek aanwezig was, eiser ook een praktische bijdrage levert aan het kerkelijk werk en eiser op Facebook publieke uitlatingen doet over het christelijke geloof. Uit de in beroep overgelegde verklaring van 13 mei 2021 blijkt onder meer dat eiser ook na zijn doop trouw wekelijks de erediensten meeviert, hulp biedt en van zijn geloof getuigt tijdens open kerk en tijdens gesprekken met andere asielzoekers en dat eiser geloofsgesprekken heeft gehad met [persoon C] . Op grond van WI 2019/18 dient te worden gemotiveerd om welke reden verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van verweerder heeft afgelegd. De enkele stelling van verweerder in het voornemen dat een verklaring op zichzelf geen voldoende onderbouwing is voor een oprechte bekering en dat eiser niet door middel van zijn verklaringen zijn bekering tot het christelijk geloof aannemelijk heeft gemaakt, is daartoe niet afdoende. Nergens uit blijkt dat verweerder de inhoud van de verklaring van 6 november 2020 bij (de totstandkoming van) het bestreden besluit heeft betrokken en waarom deze verklaring niet opweegt tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser. De rechtbank acht dit onzorgvuldig. De rechtbank merkt verder op dat uit de verklaringen, welke allebei zijn geschreven door Huberts, niet blijkt dat hij een oordeel geeft over de oprechtheid van de bekering van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om feitelijke informatie als bedoeld in paragraaf 4.1.3. van WI 2019/18. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (977; rechtsoverweging 5.11) volgt ook dat verweerder indachtig WI 2019/18 (beter) zal motiveren hoe hij dergelijke verklaringen bij zijn beoordeling heeft betrokken. Hoewel het gelet op het voorgaande op de weg van verweerder heeft gelegen om de inhoud van de verklaring van 6 mei 2020 zichtbaar te betrekken en mee te wegen in zijn motivering, en vervolgens daadwerkelijk en kenbaar te motiveren hoe hij dit meeweegt in het licht van de door eiser tegenover hem afgelegde ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering, heeft verweerder dat nagelaten. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met de door hem gegeven motivering, dat eiser zijn bekering met zijn verklaringen aannemelijk dient te maken, zoals ook volgt uit voornoemde uitspraak van de Afdeling (rechtsoverweging 7.3). Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat verweerder (bij een nieuw te maken beoordeling) ook de verklaring van 13 mei 2021 dient te betrekken.