ECLI:NL:RBDHA:2021:6586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL20.13891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsombeschikking in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser op 10 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 juli 2020 alsnog op de aanvraag beslist en tegelijkertijd de hoogte van de dwangsom vastgesteld. Eiser heeft op 4 september 2020 aangegeven het niet eens te zijn met de dwangsombeschikking. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In dit geval is dat niet aan de orde, omdat de rechtbank oordeelt dat er geen belang is voor eiser om het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond te verklaren. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen.

Wat betreft de dwangsombeschikking oordeelt de rechtbank dat het beroep ongegrond is, omdat eiser zich niet kan verenigen met het volgens verweerder aan hem verschuldigde bedrag. De rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was, aangezien de beslistermijn nog niet verstreken was op het moment van de ingebrekestelling. De rechtbank wijst het beroep af en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13891

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 10 juli 2020 heeft eiser beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag.
Bij besluit van 17 juli 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist. Bij afzonderlijke beschikking van 17 juli 2020 heeft verweerder de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vastgesteld.
Bij bericht van 4 september 2020 heeft de gemachtigde van eiser meegedeeld dat eiser het niet eens is met de dwangsombeschikking.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Dit laatste is het geval nu inwilligend op de aanvraag is beslist. Op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb kan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in dat geval alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daar belang bij heeft. Niet is gebleken dat daarvan sprake is in dit geval.
2. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder.
3. Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Uit eisers bericht van 4 september 2020 blijkt dat hij zich niet kan verenigen met het volgens verweerder aan eiser verschuldigde bedrag van € 207 euro.
4. Op grond van artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb verbeurt verweerder een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en €1.442,-. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvraag een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
5. Eiser heeft op 7 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder in beginsel op 7 mei 2020 een beslissing had moeten nemen.
6. Als vaststaand geldt inmiddels dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte procedures. Deze overmacht schortte de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op, tot 8 juli 2020. [1] Vóór het eindigen van de beslistermijn is het WBV [2] 2020/12 in werking getreden. Hiermee maakte verweerder, conform de Procedurerichtlijn [3] , gebruik van zijn bevoegdheid op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 om de beslistermijn met zes maanden te verlengen. [4] Als gevolg hiervan had verweerder tot en met 8 januari 2021 de tijd om op de aanvraag te beslissen.
7. Eiser heeft verweerder op 24 juni 2020 in gebreke gesteld. Op het moment van de ingebrekestelling was de beslistermijn nog niet verstreken, zodat deze ingebrekestelling prematuur is.
8. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 17 juli 2020 ongegrond zal worden verklaard.
9. Er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig beslissen door verweerder;
  • Verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking van 17 juli 2020.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
2.Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000; Staatscourant 2020, 26964.
3.Richtlijn 2013/32/EU.
4.Zie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3020.