3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Woningoverval
Mevrouw [naam aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van een woningoverval. Zij is woonachtig aan de [adres] te Gouda. Zij heeft verklaard dat zij op 13 januari 2020 rond 17:46 uur thuis kwam van de markt en dat kort erna op het raam werd geklopt. Zij zag een man in een geel veiligheidsvestje met een wit doosje in zijn handen staan. Zij deed de deur open en gelijk daarop duwde de man het doosje met kracht tegen haar aan en duwde haar terug de woning in. Er ontstond een worsteling, waardoor zij op de grond belandde. Zij zag dat er ook een tweede man binnen was gekomen. Zij werd vastgehouden, er werd een kabelbinder om haar handen getrokken en er werd een grijs ijzeren voorwerp, wat op een vuurwapen leek (hierna: het “wapen”), tegen haar rechterslaap gehouden. Het voorwerp had een klein gat in de loop. Vervolgens werd zij naar de keuken gesleept en werd aan haar gevraagd waar de kluis was. Zij gaf aan dat er geen kluis was. De kabelbinder werd aangetrokken en er werd ducttape over haar mond en hoofd gedaan. Terwijl de ene man op haar bleef zitten, liep de andere man naar boven en kwam kort daarna naar beneden met haar sieradenkistje. Deze man vroeg: “Waar is die LIJS?” Deze benaming wordt gebruikt voor de dagopbrengst of omzet van de markt. Er werd geld uit haar portemonnee gepakt. Tevens werd er een witte envelop uit haar handtas gepakt waarin het wisselgeld en de dagopbrengst zat, in totaal een bedrag van ongeveer € 1.200,-. Zij werd weer bedreigd met het “wapen” en haar werd gevraagd naar de code van het cijferslot van het sieradenkistje. Op dat moment werd op het raam geklopt door de zoon van aangeefster, [zoon aangeefster] . Hij kon niet naar binnen, omdat één van de mannen de deur op slot had gedaan. Beide mannen liepen naar de deur en namen het sieradenkistje mee. Zij zag dat één van de mannen het “wapen” op [zoon aangeefster] richtte.
[zoon aangeefster] heeft verklaard dat, toen een voor hem onbekende man de deur open deed, direct een grijskleurig pistool op hem werd gericht. Beide mannen zijn daarna weggerend. [zoon aangeefster] is vervolgens naar binnen gegaan en zag dat de polsen van zijn moeder waren vastgebonden met kabelbinders en dat er ducttape om haar nek zat.Toen de politie even later ter plaatse kwam, zagen ze dat op de polsen van aangeefster diepe rode striemen zichtbaar waren. Ook zag de politie dat aangeefster dikke verdikkingen en rode plekken rond haar mond had.
Gelet op de aangiften – in onderling verband en samenhang bezien – concludeert de rechtbank dat aangeefster in de woning is overvallen door twee daders, waarbij door de daders gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en waarbij ze een sieradenkistje en een geldbedrag van ongeveer € 1.200,- van aangeefster hebben gestolen. Ook de overige in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden kunnen, gelet op de aangiften, bewezen worden.
Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
Naar aanleiding van de woningoverval heeft de politie sporenonderzoek gedaan in de woning van aangeefster. In de woning is een wit kartonnen doosje aangetroffen, waarop met pen was geschreven: “ [naam aangeefster] ”. Aangeefster heeft verklaard dat dat het doosje is dat de man met het gele vestje in zijn handen had.Uit onderzoek is gebleken dat op dit doosje dactyloscopische sporen van de verdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen.Tevens is op de kabelbinder waarmee aangeefster was vastgebonden een DNA-mengprofiel veiliggesteld dat afkomstig bleek te zijn van zowel aangeefster als [medeverdachte 1] .
Verder volgt uit onderzoek dat bij de overval gebruik is gemaakt van een Citroën Cactus. Een soortgelijke Citroën Cactus bleek die dag te zijn verhuurd via [naam verhuurbedrijf] . Op 14 januari 2020 heeft ‘ [naam medeverdachte 2] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] een review achtergelaten op [naam verhuurbedrijf] .Ook blijkt uit controle bij de verhuurder dat de huurder zich bij de huur van de auto heeft geïdentificeerd als [naam medeverdachte 2] .Uit de route die de Citroën Cactus op 13 januari 2020 heeft afgelegd, blijkt dat eerst bij de woning van [medeverdachte 2] is gestopt, dan bij de woning van de verdachte – waar ook [medeverdachte 3] verbleef – en dan bij de woning van [medeverdachte 1] .
De telefoons met de telefoonnummers die aan [medeverdachte 3] worden toegeschreven, waren tijdens de voorverkenning en ook ten tijde van de overval in de omgeving van de woning van aangeefster aanwezig.De telefoons met de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren aanwezig in de omgeving van de plaats delict tijdens de overval. Er was ook enkele malen onderling telefonisch contact vlak vóór de overval.Hieruit wordt afgeleid dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op dat moment niet in elkaars nabijheid waren. De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 3] niet in de woning is geweest, mede omdat aangeefster hem kende via de verdachte. Ook past [medeverdachte 3] niet in het signalement van de twee daders. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] passen wel in dat signalement.
Gelet op deze onderzoeksresultaten concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij de woningoverval op 13 januari 2020. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn de twee mannen geweest die aangeefster in haar woning hebben overvallen en [medeverdachte 3] zat op dat moment in de vluchtauto te wachten en heeft deze auto vervolgens bestuurd.
De rol van de verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte medeplichtig is geweest aan deze woningoverval.
Na de aanhouding van [medeverdachte 3] is zijn telefoon geanalyseerd. Daaruit blijkt het volgende.
16 november
Op 16 november 2019 stuurt [medeverdachte 3] het gesproken bericht: "Stuur mij een foto van [naam werkneemster] (de rechtbank begrijpt: een werkneemster van aangeefster) en van [naam aangeefster] (de rechtbank begrijpt: aangeefster)" naar de verdachte. De verdachte stuurt dan een foto. De verdachte stuurt daarna het bericht: "Hoezo [naam werkneemster] ". "Stuur dat gewoon" zegt [medeverdachte 3] dan in een spraakbericht. Hierop stuurt de verdachte nog een foto met daarop aangeefster (van de zijkant te zien). Dan stuurt [medeverdachte 3] het spraakbericht: "Heb je geen andere foto van deze, daarop is ze niet herkenbaar, ik zie haar haren bijna niet, zie haar ogen niet". Kennelijk kruisen deze berichten elkaar, want daarna zegt [medeverdachte 3] over de laatste foto: "Deze is goed", waarop de verdachte stuurt: "Is dit goed". [medeverdachte 3] stuurt een spraakbericht: "Eigenlijk nog steeds niet maar goed". [medeverdachte 3] stuurt dan een gesproken bericht waarin hij zegt: "Ik heb haar gezien met 1 zwarte man in Spanje", waarna de verdachte antwoordt: "Ja ze heeft geen andere foto's". [medeverdachte 3] stuurt dan een gesproken bericht waarin hij geïrriteerd klinkt: "Je vraagt me teveel, je stelt me teveel vragen, zie je dat is niet goed nu mijn telefoon is al heet", waarop de verdachte nog een foto van aangeefster met daarop een zwarte man stuurt. Hierop antwoord [medeverdachte 3] : "Die andere", waarna de verdachte nog een foto stuurt met daarop zichtbaar een andere vrouw, kennelijk [naam werkneemster] , de andere werkneemster van aangeefster.
23 november
Op 23 november 2019 omstreeks 16:22 uur stuurt [medeverdachte 3] naar de verdachte het WhatsApp-bericht: "Stuur me die adres", "Via snap". De verdachte vraagt daarop of het ook later kan en [medeverdachte 3] reageert hierop met: "Nee", "Ik ga nu", "Wrm". Hierop reageert de verdachte: "Wil niet via hier of snap doen", "Je had het moeten opschrijven". [medeverdachte 3] zegt hierop: "Ja ik ook niet", "Drm snap", "En verwijder alles gijk", waarop de verdachte zegt: "Snap kunnen ze gwn terughalen", "Maar oké". Hierop zegt [medeverdachte 3] : "Maakt niet uit", "Je bent niet diegene". Hierop zegt de verdachte: "Ik ben niet diegene nee", "Maar toch". Waarop [medeverdachte 3] zegt: "Oké", "Stil". De verdachte reageert met: "Wat stil", "Bijdehand", "Niet zo praten". Uit de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 3] blijkt dat hij omstreeks het sturen van deze berichten in de omgeving van Den Haag was. Om 17:24 en 17:25 uur gebruikt zijn telefoonnummer zendmasten in de omgeving van de woning van aangeefster.
5 december
Op 5 december 2019 vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte wie er morgen bij haar werkt. De verdachte antwoordt hierop dat zij zelf niet werkt maar [naam aangeefster] en [naam werkneemster 2] morgen werken.
6 december
Op 6 december 2019, om 17:15 uur, vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Wie werkt er morgen". " [naam aangeefster] , [naam werkneemster 2] [naam werkneemster] " antwoordt de verdachte hierop. Waarna [medeverdachte 3] zegt: "Gaat [naam aangeefster] eerder weg zeke". "Denk het wel" antwoordt de verdachte hierop. Waarop [medeverdachte 3] zegt: "En je weet niet hoelaat". Waarop de verdachte "nee" antwoordt.
14 december
Op 14 december 2019 om 12:44 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Met wie werk je". De verdachte antwoordt: "met [naam aangeefster] en [naam werkneemster] ". "Ok is het deuk (de rechtbank begrijpt: druk)?" vraagt [medeverdachte 3] . Waarna de verdachte zegt: "Nee valt wel mee" en "Denk dat [naam aangeefster] eerder weg gaat maar weet niet zeker". "Hm oké" zegt [medeverdachte 3] hierop.
18 december
Op 18 december 2019 om 09:39 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt waarop zij zegt dat zij met [naam werkneemster 2] en [naam aangeefster] werkt.
20 december
Op 20 december 2019 om 14:22 uur vraagt [medeverdachte 3] wederom met wie de verdachte werkt waarop zij zegt dat zij met [naam werkneemster] en [naam aangeefster] werkt. [medeverdachte 3] vraagt of het druk is en de verdachte antwoordt dat het een beetje druk is. "Dus jullie blijven met zijn drieën" vraagt [medeverdachte 3] dan om 14:25 uur. Waarop de verdachte zegt: "Nee denk het niet". Hierop zegt [medeverdachte 3] : "Hrnrn [naam aangeefster] gaat eerder weg", "?" waarop de verdachte stuurt: "Ik denk het", "Weet nog niet". Om 15:15 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 3] : " [naam aangeefster] is al naar huis", waarop hij antwoordt: "Oh echt heel", "Net", waarop de verdachte "Ja" antwoordt.
21 december
Op 21 december 2019 om 11:51 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt waarop zij zegt: "Met allemaal". "Ben je nog met zijn 4e" vraagt [medeverdachte 3] , waarop de verdachte antwoordt: "Ja het is echt druk joh". Om 16:04 vraagt [medeverdachte 3] aan de verdachte of het nog druk is. "Ja" zegt de verdachte en hierop vraagt [medeverdachte 3] : "Nog met ze 4e". "Ja" zegt de verdachte waarop [medeverdachte 3] wil weten waarom het zo druk is. "Kerst" zegt de verdachte, "Maandag nog drukker" waarna [medeverdachte 3] vraagt of ze dan ook met z’n vieren zijn.
23 december
Op 23 december 2019 om 12:14 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Met zijn 4e ook", waarop de verdachte antwoordt: "Dat weet je nou toch wel", "Je hebt het zo vaak gevraagd", "Als het niet zo was had ik het je wel gemeld". Om 15:32 uur vraagt [medeverdachte 3] : "zijn jullie nog met 4e", waarna hij om 15:33 en 15:37 uur, "77' stuurt. De verdachte reageert hierop met: "Rustig he, we hebben het gewoon druk", "We zijn met zijn 4e". Waarop [medeverdachte 3] zegt: "Oké dank je wel".
27 december
Op 27 december 2019 om 15:16 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt. "Met [naam aangeefster] " antwoordt de verdachte.
3 januari
Op 3 januari 2020 om 15:36 uur zegt [medeverdachte 3] via WhatsApp tegen de verdachte: "Ik moet weg rond 5". Hierop zegt de verdachte: " [naam aangeefster] is ook weg", waarop [medeverdachte 3] zegt: "Huh, "Waarom zeg je dat niet", waarop de verdachte zegt: "Omdat ze net pas weg ging", "Net minuut geleden".
4 januari
Op 4 januari 2020 om 11:16 uur vraagt de verdachte via WhatsApp aan [medeverdachte 3] wat hij gaat doen vandaag. [medeverdachte 3] vraagt de verdachte met wie zij werkt, waarop zij zegt: "Met [naam werkneemster] en [naam aangeefster] had jij gister al gevraagd". [medeverdachte 3] vraagt of het druk is, waarop de verdachte antwoordt: "Nog niet", en [medeverdachte 3] zegt: "Maar dalijk wel dus". Om 11:25 uur zegt de verdachte dat zij dat niet in kan schatten. Om 15:03 uur vraagt [medeverdachte 3] of ze nog steeds met zijn drieën zijn, waarop de verdachte "ja" zegt en dan zegt: "Maar ze gaat denk wel eerder weg, is niet zo druk". Om 15:43 uur vraagt [medeverdachte 3] : "Nog steeds schat". Waarop de verdachte "Ja" zegt. Om 16:15 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 3] : "Ze gaat zo weg". Waarop [medeverdachte 3] om 16:37 uur: "Ok schat" zegt.
10 januari
Op 10 januari 2020 zegt de verdachte via WhatsApp tegen [medeverdachte 3] dat zij morgen moet werken. [medeverdachte 3] vraagt met wie, waarop zij zegt: " [naam werkneemster] en [naam aangeefster] ". "En maandag", "Wie werkt" vraagt [medeverdachte 3] , waarop de verdachte zegt: " [naam aangeefster] en [naam werkneemster 2] ".
13 januari
Uit de analyse van de telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat op de telefoon een spraakbericht staat dat is opgenomen op 13 januari 2020 omstreeks 19:37 uur. In het bericht zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte te horen:
De verdachte: "Ze gaat eerst naar huis. Dan gaat ze denk ik koken en dan gaat ze haar spullen doen. Uitrekenen wie wat heeft verdiend. Blah blah blah. En dan in de avond zet ze die nachtslot en die geld in die klaar. Zo! Hoi [verdachte] neem toch maar 5 briefjes mee, had de boel al op nachtslot. Is goed ga ik doen. Zegt ze. Zeg ik tegen haar."
[medeverdachte 3] : "Had de boel al op nachtslot."
De verdachte: "Hm Hm."
[medeverdachte 3] : "En zij heeft jou op werk gezegd."
De verdachte: "Dat ze een kluis heb in haar werkkamer."
[medeverdachte 3] : "En jij weet.. Jij hebt iets naar gevraagd?"
De verdachte: "Nee."
[medeverdachte 3] : "Jij hebt niet gevraagd heb jij een kluis, of.."
De verdachte: "Nee!"
[medeverdachte 2] : "Dat kan anders zijn...."
De verdachte: "Zij komt daar zelf mee."
[medeverdachte 3] : "En hoeveel zonen heeft ze?"
De verdachte: "Twee."
[medeverdachte 3] : "En hoe oud zijn die zonen?"
De verdachte: "Eentje is jouw leeftijd, 21-22. De ander is 24."
De verdachte: "Hey maar, mag ik ook vragen wat jullie hebben gedaan met haar?"
[medeverdachte 2] : "Niks, er is niks met haar gebeurd, ze is wel in orde."
De verdachte: "Mag ik vragen?"
[medeverdachte 2] : "Ze is in orde. Aboe.. niks gebeurd."
Op de telefoon van [medeverdachte 3] staat een geluidsfragment dat op 13 januari 2020 vanaf 19:51:01 uur is opgenomen. Het is een gesprek tussen [medeverdachte 3] en de verdachte. In dit gesprek zegt de verdachte: "Heb je niet gezegd tegen hem dat het in de werkkamer was", waarop [medeverdachte 3] zegt: "Ik heb tegen hem gezegd dat het in de werkkamer was."
30 april
Op 30 april 2020 om 12:11 uur werd de verdachte gebeld door haar zus [naam werkneemster 2] , in welk telefoongesprek de verdachte het volgende zei: "En nu eh en [naam aangeefster] moet ook weten van dat ik dit nooit heb gewild of zo weetje, ik moet het wel zo spelen dat ik niks weet. Weetje."
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zij aangeefster kent van de Haagse markt. Een tijd geleden ging zij met [medeverdachte 3] op de Haagse markt wat eten en zag toen dat aangeefster personeel zocht. Zij heeft daar ongeveer drie jaar gewerkt. Zij vertelde als zij thuis kwam van werk wel eens aan [medeverdachte 3] hoe het was gegaan. Ze appten de hele dag door en zij reageerde altijd op zijn vragen. Als [medeverdachte 3] haar vragen stelde, dan gaf zij gewoon antwoord. Zij had eerder tegen [medeverdachte 3] gezegd dat er een kluis in de werkkamer van aangeefster was. Hij vroeg ook of zij wist wat aangeefster met het geld deed. Zij wist dat [medeverdachte 3] foto’s op zijn telefoon had van wapens. Dit zag zij wel eens bij hem, ook al voor de overval. Zij wist ook dat hij zich bezighield met foute dingen. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij de hiervoor aangehaalde (app-)gesprekken heeft gevoerd.
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande bewijsmiddelen dat de verdachte de inlichtingen zoals ten laste gelegd, heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] .
Opzet van de verdachte
Ter terechtzitting is het verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte bewust inlichtingen heeft verstrekt, wetende dat die gebruikt zouden worden voor een diefstal met braak of met geweld. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of de verdachte zowel opzet op haar medeplichtigheidsgedraging als (voorwaardelijk) opzet op het door de daders gepleegde misdrijf heeft gehad. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de medeplichtige ook aansprakelijk kan worden gehouden voor een zwaarder misdrijf dan waarop diens opzet was gericht, mits er tussen het door hem/haar beoogde misdrijf en het door de daders gepleegde misdrijf voldoende verband bestaat. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat, indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband. De rechtbank gaat in dit verband uit van de volgende omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte sinds november 2019 veelvuldig berichtjes krijgt van [medeverdachte 3] over aangeefster. Zo vraagt [medeverdachte 3] om foto’s van aangeefster en lijkt hij geen genoegen te nemen met een foto waarop aangeefster niet herkenbaar is. De verdachte stuurt daarop andere foto’s en vraagt daarbij of die foto wel goed is. Uiteindelijk raakt [medeverdachte 3] geïrriteerd en geeft hij aan dat zij teveel vragen stelt en dat zijn telefoon nu al ‘heet’ is.
Verder is gebleken dat [medeverdachte 3] enige dagen later aan de verdachte heeft gevraagd om ‘het adres’. De verdachte vroeg daarop of dit niet later kon, waarop [medeverdachte 3] aangaf dat dit niet kon, omdat hij nu ging. De verdachte geeft aan dat zij het adres niet via WhatsApp of Snap (de rechtbank begrijpt: Snapchat) wil sturen, omdat ‘ze’ Snap gewoon kunnen terughalen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte zich kennelijk bewust was van het feit dat zij informatie aan het verstrekken was, bestemd voor ‘foute’ doeleinden. Bovendien wordt een uur later geconstateerd dat de telefoon van [medeverdachte 3] de zendmasten in de omgeving van de woning van aangeefster aanstraalt. De rechtbank acht het gelet daarop aannemelijk dat [medeverdachte 3] naar het adres van aangeefster heeft gevraagd, dat dit adres ook door de verdachte is gegeven en dat [medeverdachte 3] zich vervolgens naar de woning van aangeefster heeft begeven. De verklaring van de verdachte dat dit gesprek ging over het adres van de Spaanse ambassade, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk en is ook verder niet onderbouwd. Niet valt immers in te zien waarom het adres van de Spaanse ambassade via Snapchat – waar berichten automatisch worden verwijderd – moest worden gestuurd en waarom de verdachte zich zorgen maakte dat de berichten via Snapchat kunnen worden teruggehaald als zij enkel en alleen het adres van die ambassade aan [medeverdachte 3] zou hebben doorgegeven.
In de daaropvolgende weken vraagt [medeverdachte 3] veelvuldig aan de verdachte met wie zij werkt. De verdachte laat telkens weten of zij die dag met onder andere [naam aangeefster] (de rechtbank begrijpt: aangeefster) werkt. Ook stuurt de verdachte uit eigen beweging berichten naar [medeverdachte 3] als " [naam aangeefster] is al naar huis", " [naam aangeefster] is ook weg" , "Ze gaat zo weg" en "Als het niet zo was had ik het je wel gemeld." De verklaring van de verdachte dat zij slechts ‘gewoon’ antwoordt als de verdachte haar vragen stelt en steeds ‘onbewust’ informatie aan hem heeft verstrekt, strookt niet met het gegeven dat zij ook uit eigen beweging informatie aan de verdachte geeft en de hoeveelheid berichten die zij hierover naar de verdachte stuurt. Het gaat immers niet om één enkele uitlating, maar om veelvuldig contact. Bovendien wordt in die berichten niet alleen doorgegeven wanneer aangeefster aan het werk is, maar stuurt de verdachte ook foto’s en het adres van aangeefster en vertelt zij waar in de woning de kluis staat. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het verstrekken van inlichtingen aan [medeverdachte 3] .
De volgende vraag is of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde overval. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang.
Op 13 januari 2020, even na de woningoverval, praat de verdachte met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over wat er gebeurd is. De verdachte geeft aan dat aangeefster op haar werk heeft gezegd dat zij een kluis in haar werkkamer heeft. Ook vertelt zij dat aangeefster twee zonen heeft. Na enige tijd vraagt zij ‘wat ze hebben gedaan met haar (de rechtbank begrijpt: aangeefster)’. Daarop geeft [medeverdachte 2] aan dat er niets met haar is gebeurd en dat zij in orde is. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte, door dit uit zichzelf te vragen, wist dat er een mogelijkheid bestond dat aangeefster niet in orde was. Verder vraagt de verdachte in een gesprek kort daarna aan [medeverdachte 3] of hij niet tegen ‘hem’ heeft gezegd dat het in de werkkamer was. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘hem’ een van de overvallers wordt bedoeld en met ‘het’ de kluis in de werkkamer van aangeefster. Bovendien wist de verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, dat [medeverdachte 3] foto’s van vuurwapens op zijn telefoon had staan. Daar komt nog bij dat dat uit de voorgaande berichten valt af te leiden dat het voor [medeverdachte 3] belangrijk was om te weten wanneer en hoe laat aangeefster thuis was. Deze omstandigheden passen niet bij het door de verdachte geschetste scenario dat het ook om een ‘gewone’ inbraak of diefstal zou kunnen gaan (waarbij het slachtoffer naar verwachting niet thuis was).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovenstaande omstandigheden – in samenhang bezien – de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er geweld zou worden gebruikt dan wel dat daarmee zou worden gedreigd. Immers, de kans dat in een situatie waarbij er geld afhandig moet worden gemaakt en waarbij valt te verwachten dat aangeefster thuis is en niet mee zou willen werken, geweld wordt gebruikt dan wel dat iemand wordt bedreigd, is reëel.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat er sprake is van opzet op haar medeplichtigheidsgedraging als (voorwaardelijk) opzet op het door de daders gepleegde misdrijf. De rechtbank zal dan ook in de kwalificatie en haar straftoemeting uitgaan van medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen.