ECLI:NL:RBDHA:2021:658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
09/857157-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan woningoverval met geweld en bedreiging

Op 2 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een woningoverval die plaatsvond op 13 januari 2020 in Gouda. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, had informatie verstrekt aan de medeverdachte [medeverdachte 3], die betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk inlichtingen heeft verschaft over de aangeefster, waaronder haar adres en informatie over een kluis in haar werkkamer. De overval werd gekenmerkt door geweld, waarbij de aangeefster werd bedreigd met een vuurwapen en haar handen werden vastgebonden met kabelbinders. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een cruciale rol had gespeeld door de benodigde informatie te verstrekken, wat leidde tot de overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er geweld zou worden gebruikt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 6.779,39 betalen aan de benadeelde partij, de aangeefster.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857157-20
Datum uitspraak: 2 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuidoost, locatie ‘Ter Peel’.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 oktober 2020 (pro forma) en 19 januari 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. A.P. Visser naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 19 januari 2021 – ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] 13 januari 2020 in Gouda, in een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een sieradenkistje en/of een geldbedrag, toebehorende aan [naam aangeefster] , in elk geval aan een ander dan aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam aangeefster] en/of [zoon aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond, dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
-voorzien van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning gelegen aan de [adres] zijn gegaan en/of
-op het raam heeft/hebben geklopt en/of
-na het openen van de deur die [naam aangeefster] (met kracht) haar woning in heeft/hebben geduwd en/of
-de deur op slot heeft/hebben gedraaid en/of
-met kabelbinders haar handen en/of benen heeft/hebben vastgebonden en/of
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en/of tegen haar slaap heeft/hebben gehouden en/of
-ducttape over haar mond en/of hoofd heeft/hebben gebonden en/of
-aan die [naam aangeefster] heeft/hebben gevraagd: "Waar is die lijs?" en/of
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [zoon aangeefster] heeft/hebben gericht
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2019 tot en met 13 januari 2020 te Gouda en/of Zoetermeer en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft zij, verdachte,
- ( op verzoek van die [medeverdachte 3] ) foto's van [naam aangeefster] aan die [medeverdachte 3] en/of zijn mededader(s) gestuurd en/of
- het adres van [naam aangeefster] aan die [medeverdachte 3] en/of zijn mededader(s) gegeven en/of
- aan die [medeverdachte 3] en/of zijn mededader(s) verteld met wie zij, verdachte, werkte en/of
- die [medeverdachte 3] en/of zijn mededader(s) laten weten als [naam aangeefster] eerder weg ging en/of
- die [medeverdachte 3] en/of zijn mededader(s) verteld dat de kluis/"het" in de werkkamer lag.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Woningoverval
Mevrouw [naam aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van een woningoverval. Zij is woonachtig aan de [adres] te Gouda. Zij heeft verklaard dat zij op 13 januari 2020 rond 17:46 uur thuis kwam van de markt en dat kort erna op het raam werd geklopt. Zij zag een man in een geel veiligheidsvestje met een wit doosje in zijn handen staan. Zij deed de deur open en gelijk daarop duwde de man het doosje met kracht tegen haar aan en duwde haar terug de woning in. Er ontstond een worsteling, waardoor zij op de grond belandde. Zij zag dat er ook een tweede man binnen was gekomen. Zij werd vastgehouden, er werd een kabelbinder om haar handen getrokken en er werd een grijs ijzeren voorwerp, wat op een vuurwapen leek (hierna: het “wapen”), tegen haar rechterslaap gehouden. Het voorwerp had een klein gat in de loop. Vervolgens werd zij naar de keuken gesleept en werd aan haar gevraagd waar de kluis was. Zij gaf aan dat er geen kluis was. De kabelbinder werd aangetrokken en er werd ducttape over haar mond en hoofd gedaan. Terwijl de ene man op haar bleef zitten, liep de andere man naar boven en kwam kort daarna naar beneden met haar sieradenkistje. Deze man vroeg: “Waar is die LIJS?” Deze benaming wordt gebruikt voor de dagopbrengst of omzet van de markt. Er werd geld uit haar portemonnee gepakt. Tevens werd er een witte envelop uit haar handtas gepakt waarin het wisselgeld en de dagopbrengst zat, in totaal een bedrag van ongeveer € 1.200,-. Zij werd weer bedreigd met het “wapen” en haar werd gevraagd naar de code van het cijferslot van het sieradenkistje. Op dat moment werd op het raam geklopt door de zoon van aangeefster, [zoon aangeefster] . Hij kon niet naar binnen, omdat één van de mannen de deur op slot had gedaan. Beide mannen liepen naar de deur en namen het sieradenkistje mee. Zij zag dat één van de mannen het “wapen” op [zoon aangeefster] richtte. [2]
[zoon aangeefster] heeft verklaard dat, toen een voor hem onbekende man de deur open deed, direct een grijskleurig pistool op hem werd gericht. Beide mannen zijn daarna weggerend. [zoon aangeefster] is vervolgens naar binnen gegaan en zag dat de polsen van zijn moeder waren vastgebonden met kabelbinders en dat er ducttape om haar nek zat. [3] Toen de politie even later ter plaatse kwam, zagen ze dat op de polsen van aangeefster diepe rode striemen zichtbaar waren. Ook zag de politie dat aangeefster dikke verdikkingen en rode plekken rond haar mond had. [4]
Gelet op de aangiften – in onderling verband en samenhang bezien – concludeert de rechtbank dat aangeefster in de woning is overvallen door twee daders, waarbij door de daders gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en waarbij ze een sieradenkistje en een geldbedrag van ongeveer € 1.200,- van aangeefster hebben gestolen. Ook de overige in de tenlastelegging genoemde feitelijkheden kunnen, gelet op de aangiften, bewezen worden.
Verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
Naar aanleiding van de woningoverval heeft de politie sporenonderzoek gedaan in de woning van aangeefster. In de woning is een wit kartonnen doosje aangetroffen, waarop met pen was geschreven: “ [naam aangeefster] ”. Aangeefster heeft verklaard dat dat het doosje is dat de man met het gele vestje in zijn handen had. [5] Uit onderzoek is gebleken dat op dit doosje dactyloscopische sporen van de verdachte [medeverdachte 1] zijn aangetroffen. [6] Tevens is op de kabelbinder waarmee aangeefster was vastgebonden een DNA-mengprofiel veiliggesteld dat afkomstig bleek te zijn van zowel aangeefster als [medeverdachte 1] . [7]
Verder volgt uit onderzoek dat bij de overval gebruik is gemaakt van een Citroën Cactus. Een soortgelijke Citroën Cactus bleek die dag te zijn verhuurd via [naam verhuurbedrijf] . Op 14 januari 2020 heeft ‘ [naam medeverdachte 2] ’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] een review achtergelaten op [naam verhuurbedrijf] . [8] Ook blijkt uit controle bij de verhuurder dat de huurder zich bij de huur van de auto heeft geïdentificeerd als [naam medeverdachte 2] . [9] Uit de route die de Citroën Cactus op 13 januari 2020 heeft afgelegd, blijkt dat eerst bij de woning van [medeverdachte 2] is gestopt, dan bij de woning van de verdachte – waar ook [medeverdachte 3] verbleef – en dan bij de woning van [medeverdachte 1] . [10]
De telefoons met de telefoonnummers die aan [medeverdachte 3] worden toegeschreven, waren tijdens de voorverkenning en ook ten tijde van de overval in de omgeving van de woning van aangeefster aanwezig. [11] De telefoons met de telefoonnummers van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren aanwezig in de omgeving van de plaats delict tijdens de overval. Er was ook enkele malen onderling telefonisch contact vlak vóór de overval. [12] Hieruit wordt afgeleid dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op dat moment niet in elkaars nabijheid waren. De rechtbank concludeert dat [medeverdachte 3] niet in de woning is geweest, mede omdat aangeefster hem kende via de verdachte. Ook past [medeverdachte 3] niet in het signalement van de twee daders. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] passen wel in dat signalement.
Gelet op deze onderzoeksresultaten concludeert de rechtbank dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken waren bij de woningoverval op 13 januari 2020. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn de twee mannen geweest die aangeefster in haar woning hebben overvallen en [medeverdachte 3] zat op dat moment in de vluchtauto te wachten en heeft deze auto vervolgens bestuurd.
De rol van de verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte medeplichtig is geweest aan deze woningoverval.
Na de aanhouding van [medeverdachte 3] is zijn telefoon geanalyseerd. Daaruit blijkt het volgende.
16 november
Op 16 november 2019 stuurt [medeverdachte 3] het gesproken bericht: "Stuur mij een foto van [naam werkneemster] (de rechtbank begrijpt: een werkneemster van aangeefster) en van [naam aangeefster] (de rechtbank begrijpt: aangeefster)" naar de verdachte. De verdachte stuurt dan een foto. De verdachte stuurt daarna het bericht: "Hoezo [naam werkneemster] ". "Stuur dat gewoon" zegt [medeverdachte 3] dan in een spraakbericht. Hierop stuurt de verdachte nog een foto met daarop aangeefster (van de zijkant te zien). Dan stuurt [medeverdachte 3] het spraakbericht: "Heb je geen andere foto van deze, daarop is ze niet herkenbaar, ik zie haar haren bijna niet, zie haar ogen niet". Kennelijk kruisen deze berichten elkaar, want daarna zegt [medeverdachte 3] over de laatste foto: "Deze is goed", waarop de verdachte stuurt: "Is dit goed". [medeverdachte 3] stuurt een spraakbericht: "Eigenlijk nog steeds niet maar goed". [medeverdachte 3] stuurt dan een gesproken bericht waarin hij zegt: "Ik heb haar gezien met 1 zwarte man in Spanje", waarna de verdachte antwoordt: "Ja ze heeft geen andere foto's". [medeverdachte 3] stuurt dan een gesproken bericht waarin hij geïrriteerd klinkt: "Je vraagt me teveel, je stelt me teveel vragen, zie je dat is niet goed nu mijn telefoon is al heet", waarop de verdachte nog een foto van aangeefster met daarop een zwarte man stuurt. Hierop antwoord [medeverdachte 3] : "Die andere", waarna de verdachte nog een foto stuurt met daarop zichtbaar een andere vrouw, kennelijk [naam werkneemster] , de andere werkneemster van aangeefster. [13]
23 november
Op 23 november 2019 omstreeks 16:22 uur stuurt [medeverdachte 3] naar de verdachte het WhatsApp-bericht: "Stuur me die adres", "Via snap". De verdachte vraagt daarop of het ook later kan en [medeverdachte 3] reageert hierop met: "Nee", "Ik ga nu", "Wrm". Hierop reageert de verdachte: "Wil niet via hier of snap doen", "Je had het moeten opschrijven". [medeverdachte 3] zegt hierop: "Ja ik ook niet", "Drm snap", "En verwijder alles gijk", waarop de verdachte zegt: "Snap kunnen ze gwn terughalen", "Maar oké". Hierop zegt [medeverdachte 3] : "Maakt niet uit", "Je bent niet diegene". Hierop zegt de verdachte: "Ik ben niet diegene nee", "Maar toch". Waarop [medeverdachte 3] zegt: "Oké", "Stil". De verdachte reageert met: "Wat stil", "Bijdehand", "Niet zo praten". Uit de historische gegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer] van [medeverdachte 3] blijkt dat hij omstreeks het sturen van deze berichten in de omgeving van Den Haag was. Om 17:24 en 17:25 uur gebruikt zijn telefoonnummer zendmasten in de omgeving van de woning van aangeefster. [14]
5 december
Op 5 december 2019 vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte wie er morgen bij haar werkt. De verdachte antwoordt hierop dat zij zelf niet werkt maar [naam aangeefster] en [naam werkneemster 2] morgen werken.
6 december
Op 6 december 2019, om 17:15 uur, vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Wie werkt er morgen". " [naam aangeefster] , [naam werkneemster 2] [naam werkneemster] " antwoordt de verdachte hierop. Waarna [medeverdachte 3] zegt: "Gaat [naam aangeefster] eerder weg zeke". "Denk het wel" antwoordt de verdachte hierop. Waarop [medeverdachte 3] zegt: "En je weet niet hoelaat". Waarop de verdachte "nee" antwoordt.
14 december
Op 14 december 2019 om 12:44 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Met wie werk je". De verdachte antwoordt: "met [naam aangeefster] en [naam werkneemster] ". "Ok is het deuk (de rechtbank begrijpt: druk)?" vraagt [medeverdachte 3] . Waarna de verdachte zegt: "Nee valt wel mee" en "Denk dat [naam aangeefster] eerder weg gaat maar weet niet zeker". "Hm oké" zegt [medeverdachte 3] hierop.
18 december
Op 18 december 2019 om 09:39 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt waarop zij zegt dat zij met [naam werkneemster 2] en [naam aangeefster] werkt.
20 december
Op 20 december 2019 om 14:22 uur vraagt [medeverdachte 3] wederom met wie de verdachte werkt waarop zij zegt dat zij met [naam werkneemster] en [naam aangeefster] werkt. [medeverdachte 3] vraagt of het druk is en de verdachte antwoordt dat het een beetje druk is. "Dus jullie blijven met zijn drieën" vraagt [medeverdachte 3] dan om 14:25 uur. Waarop de verdachte zegt: "Nee denk het niet". Hierop zegt [medeverdachte 3] : "Hrnrn [naam aangeefster] gaat eerder weg", "?" waarop de verdachte stuurt: "Ik denk het", "Weet nog niet". Om 15:15 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 3] : " [naam aangeefster] is al naar huis", waarop hij antwoordt: "Oh echt heel", "Net", waarop de verdachte "Ja" antwoordt.
21 december
Op 21 december 2019 om 11:51 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt waarop zij zegt: "Met allemaal". "Ben je nog met zijn 4e" vraagt [medeverdachte 3] , waarop de verdachte antwoordt: "Ja het is echt druk joh". Om 16:04 vraagt [medeverdachte 3] aan de verdachte of het nog druk is. "Ja" zegt de verdachte en hierop vraagt [medeverdachte 3] : "Nog met ze 4e". "Ja" zegt de verdachte waarop [medeverdachte 3] wil weten waarom het zo druk is. "Kerst" zegt de verdachte, "Maandag nog drukker" waarna [medeverdachte 3] vraagt of ze dan ook met z’n vieren zijn.
23 december
Op 23 december 2019 om 12:14 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte: "Met zijn 4e ook", waarop de verdachte antwoordt: "Dat weet je nou toch wel", "Je hebt het zo vaak gevraagd", "Als het niet zo was had ik het je wel gemeld". Om 15:32 uur vraagt [medeverdachte 3] : "zijn jullie nog met 4e", waarna hij om 15:33 en 15:37 uur, "77' stuurt. De verdachte reageert hierop met: "Rustig he, we hebben het gewoon druk", "We zijn met zijn 4e". Waarop [medeverdachte 3] zegt: "Oké dank je wel".
27 december
Op 27 december 2019 om 15:16 uur vraagt [medeverdachte 3] via WhatsApp aan de verdachte met wie zij werkt. "Met [naam aangeefster] " antwoordt de verdachte.
3 januari
Op 3 januari 2020 om 15:36 uur zegt [medeverdachte 3] via WhatsApp tegen de verdachte: "Ik moet weg rond 5". Hierop zegt de verdachte: " [naam aangeefster] is ook weg", waarop [medeverdachte 3] zegt: "Huh, "Waarom zeg je dat niet", waarop de verdachte zegt: "Omdat ze net pas weg ging", "Net minuut geleden".
4 januari
Op 4 januari 2020 om 11:16 uur vraagt de verdachte via WhatsApp aan [medeverdachte 3] wat hij gaat doen vandaag. [medeverdachte 3] vraagt de verdachte met wie zij werkt, waarop zij zegt: "Met [naam werkneemster] en [naam aangeefster] had jij gister al gevraagd". [medeverdachte 3] vraagt of het druk is, waarop de verdachte antwoordt: "Nog niet", en [medeverdachte 3] zegt: "Maar dalijk wel dus". Om 11:25 uur zegt de verdachte dat zij dat niet in kan schatten. Om 15:03 uur vraagt [medeverdachte 3] of ze nog steeds met zijn drieën zijn, waarop de verdachte "ja" zegt en dan zegt: "Maar ze gaat denk wel eerder weg, is niet zo druk". Om 15:43 uur vraagt [medeverdachte 3] : "Nog steeds schat". Waarop de verdachte "Ja" zegt. Om 16:15 uur stuurt de verdachte naar [medeverdachte 3] : "Ze gaat zo weg". Waarop [medeverdachte 3] om 16:37 uur: "Ok schat" zegt.
10 januari
Op 10 januari 2020 zegt de verdachte via WhatsApp tegen [medeverdachte 3] dat zij morgen moet werken. [medeverdachte 3] vraagt met wie, waarop zij zegt: " [naam werkneemster] en [naam aangeefster] ". "En maandag", "Wie werkt" vraagt [medeverdachte 3] , waarop de verdachte zegt: " [naam aangeefster] en [naam werkneemster 2] ". [15]
13 januari
Uit de analyse van de telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat op de telefoon een spraakbericht staat dat is opgenomen op 13 januari 2020 omstreeks 19:37 uur. In het bericht zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en de verdachte te horen:
De verdachte: "Ze gaat eerst naar huis. Dan gaat ze denk ik koken en dan gaat ze haar spullen doen. Uitrekenen wie wat heeft verdiend. Blah blah blah. En dan in de avond zet ze die nachtslot en die geld in die klaar. Zo! Hoi [verdachte] neem toch maar 5 briefjes mee, had de boel al op nachtslot. Is goed ga ik doen. Zegt ze. Zeg ik tegen haar."
[medeverdachte 3] : "Had de boel al op nachtslot."
De verdachte: "Hm Hm."
[medeverdachte 3] : "En zij heeft jou op werk gezegd."
De verdachte: "Dat ze een kluis heb in haar werkkamer."
[medeverdachte 3] : "En jij weet.. Jij hebt iets naar gevraagd?"
De verdachte: "Nee."
[medeverdachte 3] : "Jij hebt niet gevraagd heb jij een kluis, of.."
De verdachte: "Nee!"
[medeverdachte 2] : "Dat kan anders zijn...."
De verdachte: "Zij komt daar zelf mee."
[medeverdachte 3] : "En hoeveel zonen heeft ze?"
De verdachte: "Twee."
[medeverdachte 3] : "En hoe oud zijn die zonen?"
De verdachte: "Eentje is jouw leeftijd, 21-22. De ander is 24."
De verdachte: "Hey maar, mag ik ook vragen wat jullie hebben gedaan met haar?"
[medeverdachte 2] : "Niks, er is niks met haar gebeurd, ze is wel in orde."
De verdachte: "Mag ik vragen?"
[medeverdachte 2] : "Ze is in orde. Aboe.. niks gebeurd." [16]
Op de telefoon van [medeverdachte 3] staat een geluidsfragment dat op 13 januari 2020 vanaf 19:51:01 uur is opgenomen. Het is een gesprek tussen [medeverdachte 3] en de verdachte. In dit gesprek zegt de verdachte: "Heb je niet gezegd tegen hem dat het in de werkkamer was", waarop [medeverdachte 3] zegt: "Ik heb tegen hem gezegd dat het in de werkkamer was." [17]
30 april
Op 30 april 2020 om 12:11 uur werd de verdachte gebeld door haar zus [naam werkneemster 2] , in welk telefoongesprek de verdachte het volgende zei: "En nu eh en [naam aangeefster] moet ook weten van dat ik dit nooit heb gewild of zo weetje, ik moet het wel zo spelen dat ik niks weet. Weetje." [18]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat zij aangeefster kent van de Haagse markt. Een tijd geleden ging zij met [medeverdachte 3] op de Haagse markt wat eten en zag toen dat aangeefster personeel zocht. Zij heeft daar ongeveer drie jaar gewerkt. Zij vertelde als zij thuis kwam van werk wel eens aan [medeverdachte 3] hoe het was gegaan. Ze appten de hele dag door en zij reageerde altijd op zijn vragen. Als [medeverdachte 3] haar vragen stelde, dan gaf zij gewoon antwoord. Zij had eerder tegen [medeverdachte 3] gezegd dat er een kluis in de werkkamer van aangeefster was. Hij vroeg ook of zij wist wat aangeefster met het geld deed. Zij wist dat [medeverdachte 3] foto’s op zijn telefoon had van wapens. Dit zag zij wel eens bij hem, ook al voor de overval. Zij wist ook dat hij zich bezighield met foute dingen. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij de hiervoor aangehaalde (app-)gesprekken heeft gevoerd. [19]
De rechtbank concludeert op basis van bovenstaande bewijsmiddelen dat de verdachte de inlichtingen zoals ten laste gelegd, heeft verstrekt aan [medeverdachte 3] .
Opzet van de verdachte
Ter terechtzitting is het verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte bewust inlichtingen heeft verstrekt, wetende dat die gebruikt zouden worden voor een diefstal met braak of met geweld. De rechtbank ziet zich derhalve voor de vraag gesteld of de verdachte zowel opzet op haar medeplichtigheidsgedraging als (voorwaardelijk) opzet op het door de daders gepleegde misdrijf heeft gehad. Hierbij geldt het uitgangspunt dat de medeplichtige ook aansprakelijk kan worden gehouden voor een zwaarder misdrijf dan waarop diens opzet was gericht, mits er tussen het door hem/haar beoogde misdrijf en het door de daders gepleegde misdrijf voldoende verband bestaat. Of van een dergelijk verband sprake is, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Doorgaans zal kunnen worden aangenomen dat dit verband bestaat, indien het misdrijf waarop het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige was gericht, een onderdeel vormt van het gronddelict, zoals het geval is bij een misdrijf dat is begaan onder strafverzwarende omstandigheden. Maar ook in andere gevallen, waarbij zowel de aard van het gronddelict als de aard van de gedraging van de medeplichtige en de overige omstandigheden van het geval van belang zijn, kan sprake zijn van een dergelijk verband. De rechtbank gaat in dit verband uit van de volgende omstandigheden.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte sinds november 2019 veelvuldig berichtjes krijgt van [medeverdachte 3] over aangeefster. Zo vraagt [medeverdachte 3] om foto’s van aangeefster en lijkt hij geen genoegen te nemen met een foto waarop aangeefster niet herkenbaar is. De verdachte stuurt daarop andere foto’s en vraagt daarbij of die foto wel goed is. Uiteindelijk raakt [medeverdachte 3] geïrriteerd en geeft hij aan dat zij teveel vragen stelt en dat zijn telefoon nu al ‘heet’ is.
Verder is gebleken dat [medeverdachte 3] enige dagen later aan de verdachte heeft gevraagd om ‘het adres’. De verdachte vroeg daarop of dit niet later kon, waarop [medeverdachte 3] aangaf dat dit niet kon, omdat hij nu ging. De verdachte geeft aan dat zij het adres niet via WhatsApp of Snap (de rechtbank begrijpt: Snapchat) wil sturen, omdat ‘ze’ Snap gewoon kunnen terughalen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte zich kennelijk bewust was van het feit dat zij informatie aan het verstrekken was, bestemd voor ‘foute’ doeleinden. Bovendien wordt een uur later geconstateerd dat de telefoon van [medeverdachte 3] de zendmasten in de omgeving van de woning van aangeefster aanstraalt. De rechtbank acht het gelet daarop aannemelijk dat [medeverdachte 3] naar het adres van aangeefster heeft gevraagd, dat dit adres ook door de verdachte is gegeven en dat [medeverdachte 3] zich vervolgens naar de woning van aangeefster heeft begeven. De verklaring van de verdachte dat dit gesprek ging over het adres van de Spaanse ambassade, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk en is ook verder niet onderbouwd. Niet valt immers in te zien waarom het adres van de Spaanse ambassade via Snapchat – waar berichten automatisch worden verwijderd – moest worden gestuurd en waarom de verdachte zich zorgen maakte dat de berichten via Snapchat kunnen worden teruggehaald als zij enkel en alleen het adres van die ambassade aan [medeverdachte 3] zou hebben doorgegeven.
In de daaropvolgende weken vraagt [medeverdachte 3] veelvuldig aan de verdachte met wie zij werkt. De verdachte laat telkens weten of zij die dag met onder andere [naam aangeefster] (de rechtbank begrijpt: aangeefster) werkt. Ook stuurt de verdachte uit eigen beweging berichten naar [medeverdachte 3] als " [naam aangeefster] is al naar huis", " [naam aangeefster] is ook weg" , "Ze gaat zo weg" en "Als het niet zo was had ik het je wel gemeld." De verklaring van de verdachte dat zij slechts ‘gewoon’ antwoordt als de verdachte haar vragen stelt en steeds ‘onbewust’ informatie aan hem heeft verstrekt, strookt niet met het gegeven dat zij ook uit eigen beweging informatie aan de verdachte geeft en de hoeveelheid berichten die zij hierover naar de verdachte stuurt. Het gaat immers niet om één enkele uitlating, maar om veelvuldig contact. Bovendien wordt in die berichten niet alleen doorgegeven wanneer aangeefster aan het werk is, maar stuurt de verdachte ook foto’s en het adres van aangeefster en vertelt zij waar in de woning de kluis staat. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het verstrekken van inlichtingen aan [medeverdachte 3] .
De volgende vraag is of de verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de door [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gepleegde overval. De rechtbank acht hierbij het volgende van belang.
Op 13 januari 2020, even na de woningoverval, praat de verdachte met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] over wat er gebeurd is. De verdachte geeft aan dat aangeefster op haar werk heeft gezegd dat zij een kluis in haar werkkamer heeft. Ook vertelt zij dat aangeefster twee zonen heeft. Na enige tijd vraagt zij ‘wat ze hebben gedaan met haar (de rechtbank begrijpt: aangeefster)’. Daarop geeft [medeverdachte 2] aan dat er niets met haar is gebeurd en dat zij in orde is. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte, door dit uit zichzelf te vragen, wist dat er een mogelijkheid bestond dat aangeefster niet in orde was. Verder vraagt de verdachte in een gesprek kort daarna aan [medeverdachte 3] of hij niet tegen ‘hem’ heeft gezegd dat het in de werkkamer was. De rechtbank gaat ervan uit dat met ‘hem’ een van de overvallers wordt bedoeld en met ‘het’ de kluis in de werkkamer van aangeefster. Bovendien wist de verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, dat [medeverdachte 3] foto’s van vuurwapens op zijn telefoon had staan. Daar komt nog bij dat dat uit de voorgaande berichten valt af te leiden dat het voor [medeverdachte 3] belangrijk was om te weten wanneer en hoe laat aangeefster thuis was. Deze omstandigheden passen niet bij het door de verdachte geschetste scenario dat het ook om een ‘gewone’ inbraak of diefstal zou kunnen gaan (waarbij het slachtoffer naar verwachting niet thuis was).
De rechtbank is van oordeel dat gelet op bovenstaande omstandigheden – in samenhang bezien – de verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er geweld zou worden gebruikt dan wel dat daarmee zou worden gedreigd. Immers, de kans dat in een situatie waarbij er geld afhandig moet worden gemaakt en waarbij valt te verwachten dat aangeefster thuis is en niet mee zou willen werken, geweld wordt gebruikt dan wel dat iemand wordt bedreigd, is reëel.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat er sprake is van opzet op haar medeplichtigheidsgedraging als (voorwaardelijk) opzet op het door de daders gepleegde misdrijf. De rechtbank zal dan ook in de kwalificatie en haar straftoemeting uitgaan van medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 13 januari 2020 in Gouda, in een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een sieradenkistje en een geldbedrag, toebehorende aan [naam aangeefster] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam aangeefster] en/of [zoon aangeefster] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond, dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3]
-voorzien van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de woning gelegen aan de [adres] zijn gegaan en
-na het openen van de deur die [naam aangeefster] (met kracht) haar woning in heeft/hebben geduwd en
-de deur op slot heeft/hebben gedraaid en
-met kabelbinders haar handen heeft/hebben vastgebonden en
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben getoond en tegen haar slaap heeft/hebben gehouden en
-ducttape over haar mond en hoofd heeft/hebben gebonden en
-aan die [naam aangeefster] heeft/hebben gevraagd: "Waar is die lijs?" en
-een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [zoon aangeefster] heeft/hebben gericht
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 november 2019 tot en met 13 januari 2020 te Gouda en/of Zoetermeer en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft,
immers heeft zij, verdachte,
- ( op verzoek van die [medeverdachte 3] ) foto's van [naam aangeefster] aan die [medeverdachte 3] gestuurd en
- het adres van [naam aangeefster] aan die [medeverdachte 3] gegeven en
- aan die [medeverdachte 3] verteld met wie zij, verdachte, werkte en
- die [medeverdachte 3] laten weten als [naam aangeefster] eerder weg ging en
- die [medeverdachte 3] verteld dat de kluis in de werkkamer lag.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met oplegging van bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring in de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de rol van de verdachte, met de omstandigheid dat zij het geweld nooit gewild heeft en met het feit dat zij bij langere detentie haar huisvesting zal verliezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De drie mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een woningoverval. Ze hebben gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Dit werd continu gericht gehouden op het slachtoffer. Ook zijn haar polsen vastgebonden met kabelbinders en zijn haar mond en hoofd vastgebonden met ducttape. Dit is zeer bedreigend en beangstigend geweest voor het slachtoffer. Zij vreesde voor haar leven en ook voor het leven van haar zoon die boven in de woning aan het douchen was, toen één van de daders naar boven ging. De daders zijn uit haar woning gevlucht en hebben daarbij een sieradenkistje en een geldbedrag van € 1.200,- van het slachtoffer meegenomen. Ze werden gestoord door de thuiskomst van de andere zoon van het slachtoffer, die ook het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op zich gericht kreeg. Ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven daarvan nog langdurig nadelige psychische en/of lichamelijke gevolgen kunnen ondervinden. Dit geldt temeer omdat de onderhavige overval in een woning heeft plaatsgevonden, een plaats waar men zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
De rol van de verdachte
Ondanks het feit dat de verdachte geen daadwerkelijke uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft zij wel een cruciale bijdrage aan het geheel geleverd. Zonder haar informatie over de kluis, ‘lijs’ en dergelijke, is het maar de vraag of [medeverdachte 3] op het idee zou zijn gekomen de woningoverval te plegen. De verdachte heeft gedurende een langere periode de nodige informatie verstrekt, bijvoorbeeld over waar aangeefster woont en wanneer zij thuis zou zijn van haar werk. De verdachte heeft op berekenende wijze misbruik gemaakt van haar positie als werkneemster en van de informatie die het slachtoffer, haar werkgeefster, haar had toevertrouwd. De verdachte heeft het vertrouwen dat het slachtoffer in haar had ernstig geschaad, zo blijkt onder meer uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Zij heeft zich enkel laten leiden door geldelijk gewin en heeft slechts mondjesmaat openheid van zaken gegeven. Dit deed zij pas op het moment dat haar onderzoeksresultaten werden gepresenteerd. De verdachte lijkt het laakbare van haar handelen niet in te zien. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 18 december 2020 betreffende verdachte waaruit blijkt dat zij de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld. Wel is zij in 2014 veroordeeld voor poging zware mishandeling.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 16 november 2020. Uit dit rapport volgt dat er problemen zijn op diverse leefgebieden. De verdachte heeft depressieve klachten en ervaart problemen in de relaties met anderen. Zij is beïnvloedbaar en heeft een negatief zelfbeeld. Er is sprake geweest van overmatig drugsgebruik. De reclassering rapporteert dat in het algemeen gesteld kan worden dat praktische problemen als schulden, middelenproblematiek (en mogelijk het verlies van de woning) verband hebben met delictgedrag. Daarnaast zijn er voldoende aanwijzingen dat het van belang is dat de verdachte werkt aan het oplossen van haar psychische problemen. Ondersteuning op diverse leefgebieden is noodzakelijk om delictgedrag te voorkomen. De verdachte stelt zich gemotiveerd op voor hulp, echter uit ervaring in het verleden is bekend dat het nakomen van afspraken zeer moeizaam is verlopen. Het risico op het niet (kunnen) houden aan voorwaarden is aanwezig. Indien de verdachte wordt veroordeeld, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van onderstaande bijzondere voorwaarden:
 Meldplicht bij de reclassering
 Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
 Ambulante behandeling
 Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
 Contactverbod met de mededaders
 Meewerken aan schuldhulpverlening
Conclusie van de rechtbank
De rechtbank acht, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, en kijkend naar de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden passend en geboden. Een dergelijke straf doet recht aan de geschokte gevoelens in de maatschappij en wordt tevens geacht een normbevestigend effect te hebben. De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken en om behandeling mogelijk te maken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 6.779,39 gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 779,39 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige en hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering benadeelde partij vanwege het gevoerde vrijspraakverweer dient te worden afgewezen, dan wel dient te worden gematigd vanwege het ontbreken van het opzet op dan wel de geringe rol die zijn cliënte heeft gehad bij het geweldsaspect.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële en immateriële schade
De gevorderde materiële en immateriële schadevergoeding is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks de door haar opgevoerde materiële en immateriële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Hoewel de verdachte geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, heeft zij wel een cruciale rol gehad in het geheel door de noodzakelijke inlichtingen aan [medeverdachte 3] te verschaffen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag dan ook toewijzen.
Totaal toegewezen
De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.779,39, bestaande uit € 779,39 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van
13 januari 2020, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
De verdachte heeft het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders gepleegd. Ze zijn daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Dat betekent dat de verdachte, voor zover één van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte – eveneens hoofdelijk – de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.779.39, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam aangeefster] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 48 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
32 (tweeëndertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (acht) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 5 dagen na invrijheidsstelling meldt bij Reclassering Nederland (Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag). Zij blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
- actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde dient zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer;
- zich zal laten behandelen door een forensisch polikliniek of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk na ingang van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De veroordeelde is open en eerlijk over de problemen die er spelen;
- in Exodus zal verblijven of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering indien de veroordeelde geen passende huisvesting heeft. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld;
- mee zal werken aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 6.779,39 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam aangeefster] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.779,39, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 januari 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam aangeefster] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 68 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat als één van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Barensen, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2021.
Mr. J. Barensen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020013071 (onderzoek: 67IRIS20), van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 803).
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam aangeefster] , p. 117 t/m 120; proces-verbaal van bevindingen (aanvullend verhoor aangeefster), p. 121 t/m 123.
3.Proces-verbaal van aangifte door [zoon aangeefster] , p. 134 t/m 136.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 139.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 130.
6.Proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen, p. 291 t/m 294.
7.Proces-verbaal van forensisch onderzoek van de woning, p. 252 t/m 257; een geschrift, te weten een NFI-rapport van 2 maart 2020, p. 280 t/m 283.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 182 t/m 184.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 190 t/m 192.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 194 t/m 201.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 203 en 204.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 598.
13.Proces-verbaal van bevindingen analyse telefoon [medeverdachte 3] m.b.t. de verdachte, p. 463, met bijlage 1, p. 466 t/m 471. Foto’s, pagina’s 472 t/m 475.
14.Proces-verbaal van bevindingen analyse telefoon [medeverdachte 3] m.b.t. de verdachte, p. 463, met bijlage 2, p. 477 t/m 481 en bijlage 3, p. 482.
15.Proces-verbaal van bevindingen analyse telefoon [medeverdachte 3] m.b.t. de verdachte, p. 464 t/m 465, met bijlage 4 t/m 12, p. 483 t/m 518.
16.Proces-verbaal van bevindingen, analyse GSM [medeverdachte 2] , p. 647 t/m 649.
17.Proces-verbaal van bevindingen, nadere analyse GSM [medeverdachte 3] , p. 639.
18.Proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken [verdachte] , p. 520 , met bijlage, p. 527.
19.Eigen verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 19 januari 2021.