ECLI:NL:RBDHA:2021:6575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
09/257638-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval met alcoholgebruik en onoplettendheid

Op 30 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 3 oktober 2020 in Gouderak, gemeente Krimpenerwaard. De verdachte, geboren in 1992, was als bestuurder van een auto onder invloed van alcohol en heeft zich roekeloos en onoplettend gedragen, wat leidde tot een aanrijding met een andere auto, waarbij het slachtoffer op 4 oktober 2020 overleed aan de opgelopen verwondingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 29 maart 2021 en 16 juni 2021, waarbij de officier van justitie mr. A.M. Ariese en de raadsman mr. L.P. Quist aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het rijden onder invloed van alcohol met een bloedalcoholgehalte van 1,85 milligram per milliliter, wat aanzienlijk boven de wettelijke limiet ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen onder invloed van alcohol reed, maar ook afgeleid was door het eten van friet tijdens het rijden. Dit leidde tot een stuurfout en een fatale botsing met het voertuig van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de nabestaanden en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/257638-20
Datum uitspraak: 30 juni 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 29 maart 2021 (regie) en 16 juni 2021 (inhoudelijk). De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.P. Quist, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard als verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie gehad en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan hij met zijn motorijtuig gedeeltelijk in de rechterberm is beland en/of (vervolgens)
- met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van de dubbele doorgetrokken streep is
gekomen en/of (vervolgens)
- met het door hem bestuurde motorrijtuig op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waarna hij tegen een tegemoetkomend motorrijtuig (auto van het merk Opel) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen ten gevolge waarvan zij op 4 oktober 2020 is overleden, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de [naam weg 1] , als volgt heeft gehandeld:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard als
verkeersdeelnemer), namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en/of (vervolgens)
- hij heeft aldaar niet voldoende aandacht voor het verkeer en/of de verkeerssituatie gehad en/of (vervolgens)
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan hij met zijn motorijtuig gedeeltelijk in de rechterberm is beland en/of (vervolgens)
- met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van de dubbele doorgetrokken streep is
gekomen en/of (vervolgens)
- met het door hem bestuurde motorrijtuig op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waarna hij tegen een tegemoetkomend motorrijtuig (auto van het merk Opel) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen ten gevolge waarvan zij op 4 oktober 2020 is overleden door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.85 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde, met dien verstande dat volgens de officier van justitie geen sprake was van roekeloosheid, maar van zeer onvoorzichtig en onoplettend handelen. De verdachte heeft in strijd met de wet onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol en met onvoldoende aandacht voor de verkeersomstandigheden een auto bestuurd, welk gedrag de oorzaak is geweest van het fatale ongeval. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde, waarbij hij heeft gewezen op de eendaadse samenloop van de twee feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte niet roekeloos heeft gereden; ook van een zeer hoge mate van schuld of ernstige schuld aan het ontstaan van ongeval is volgens hem geen sprake. De raadsman stelt dat de verdachte, afgezien van het alcoholgebruik, door slechts een tijdelijke onoplettendheid in de berm is geraakt, daardoor de macht over het stuur is verloren en vervolgens op de verkeerde weghelft terecht is gekomen. Daarom moet worden uitgegaan van hooguit aanmerkelijke schuld aan het ontstaan van het ongeval. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen opgenomen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021049125-1, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Operationele Samenwerking, Afdeling Infrastructuur, Team Verkeer, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 102) en het vervolg daarop, afkomstig van dezelfde eenheid, dezelfde afdeling en hetzelfde team (doorgenummerd pagina 103 t/m 168) (hierna: het aanvullend dossier).
1. Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, van 4 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 18 en 19):
“Op zaterdag 3 oktober 2020 te 23:10 uur kwam ik ter plaatse op de [naam weg 1] waar een aanrijding had plaatsgevonden. Ik zag dat de bestuurder van een Volkswagen Transporter een bebloed hoofd had. Later bleek deze man te zijn genaamd: [verdachte] . Ik hoorde en zag dat personeel van de GGD aangaf dat zij een alcohollucht bij [verdachte] roken. Hierop heb ik [verdachte] onderworpen aan een blaastest op het voorselectieapparaat. Ik zag dat [verdachte] een G/F indicatie blies.
Op enig moment hoorde ik [verdachte] zeggen tegen de dienstdoende verpleegkundige: “Ik heb echt wel wat biertjes op, dat ontken ik niet. Mijn moeder had patat gebakken. Dit had ik tijdens het rijden op mijn schoot liggen waardoor ik van de weg ben geraakt” of woorden van gelijke strekking.
2. Het geschrift, te weten het rapport van Labor Mönchengladbach, opgemaakt 22 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 95-98):
“Bloed van [verdachte] . Resultaten alcohol: 1,85 milligram per milliliter.”
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 4 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 29 en 30):
“Ja ik had wel een paar biertjes op. Ik had deze in de middag gedronken. Vanaf de middag, om 17:00 uur nam ik mijn eerste biertje. Mijn moeder had nog wat patat voor mij gebakken. Dit heb ik meegenomen in de auto en ben gaan rijden. Ik was denk ik twee tellen wat anders aan het doen of iets. Ik kwam met mijn auto aan de rechterzijde van de weg terecht. Ik heb toen tegen gestuurd. Ik merkte dat er niet veel gebeurde. Ik stuurde verder door en voelde dat mijn auto ineens naar links schoot de tegenliggende rijbaan op. Ik was even met iets anders bezig.”
“V: Zou jij kunnen vertellen hoe de wegbelijning eruit ziet?
A: In het midden ligt twee keer een doorgetrokken streep. Aan de buitenkanten van de weg weet ik het niet meer, ik denk ook een doorgetrokken streep.
V: Weet jij wat dit inhoud?
A: Niet inhalen.
V: Heb jij nog auto’s ingehaald op de [naam weg 1] ?
A: Ja dat zou wel kunnen.
V: Was je aan het eten tijdens het rijden?
A: Ik heb een paar patatjes gepakt onderweg.”
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 3 juni 2021, opgenomen in het aanvullend dossier, voor zover inhoudende (p. 109):
“V: Waarin zat de patat verpakt toen u die meenam?
A: Die had ik los op een bord in de auto. Ik denk dat het bord op de bijrijdersstoel stond.”
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt op 4 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 43):
“Ik werd van achteren ingehaald door een witte bestelbus. Ik zag dat de bus echt zo voorbij was. Ik zag dat de witte bestelbus weer naar zijn eigen weghelft ging.”
5. Het verkort proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse, opgemaakt op 18 november 2020, voor zover inhoudende (bijlage bij PL1500-2021049125-1):
“Beknopte ongevalsbeschrijving
Op de [naam weg 1] ter hoogte van hectometerpaal 16.0 gelegen buiten de bebouwde kom van Gouderak in de gemeente Krimpenerwaard op het weggedeelte gelegen tussen de [naam weg 2] en de [naam weg 3] had een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een bestelauto en twee personenauto’s. Bij dit ongeval waren betrokken: een bedrijfsauto, merk Volkswagen, type Transporter, kleur wit, voorzien van het [kenteken 1] en een personenauto, merk Opel, type Corsa-B, kleur grijs, voorzien van het [kenteken 2] .
De confrontatie tussen de bestelauto en de Opel vond plaats op de rijstrook bestemd voor het verkeer gaande in de richting van de [naam weg 3] , zijnde de rijstrook van de Opel. Voordat de confrontatie plaatsvond heeft de bestuurder van de bestelauto gedeeltelijk in de rechter grasberm gereden, gezien vanuit zijn rijrichting. Mogelijk door menselijke invloeden (bestuurder) had de bestelauto gedeeltelijk in de rechter grasberm gereden. Doordat er te abrupt is gestuurd (overstuur) om de rechter grasberm te verlaten is de bestelauto dwars over de rijbaan gekomen. Bij deze manoeuvre is de bestelauto de dubbel doorgetrokken streep gepasseerd en met de rechterzijde tegen de tegemoetkomende Opel in confrontatie gekomen.”
7. Proces-verbaal Schouw stoffelijk overschot opgemaakt op 4 oktober 2020, voor zover inhoudende (p. 62):
Ik verbalisant stelde naar aanleiding van een ernstig verkeersongeval dat had plaatsgevonden op 3 oktober 2020 omstreeks 22.45 uur een onderzoek in. Het slachtoffer dat bij voornoemd verkeersongeval was overleden, was [slachtoffer] . Als conclusie gaf de schouwarts aan: Neurotrauma/hoofdletsel.
3.4
Bewijsoverwegingen
Feit 1
Vast staat dat op zaterdagavond 3 oktober 2020 omstreeks 22:43 uur op de provinciale weg [naam weg 1] een verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij het voertuig van de verdachte en dat van het slachtoffer, [slachtoffer] betrokken waren. Dit ongeval was het directe gevolg van het feit dat de verdachte een onverhoedse stuurbeweging maakte, nadat hij met de rechterwiel van zijn voertuig in de rechterberm was geraakt. Als gevolg van die stuurbeweging kwam hij op de weghelft van [slachtoffer] terecht; zij kon hem niet meer ontwijken en botste met haar voertuig frontaal op dat van verdachte. Als gevolg van de verwondingen die zij bij het ongeval opliep, is zij in de vroege ochtend van 4 oktober 2020 overleden.
De rechtbank dient nu vast te stellen of, en zo ja, in welke mate de verdachte schuld heeft gehad aan het veroorzaken van het verkeersongeval Bij de vraag of sprake is van ‘schuld’ aan een verkeersongeval in de zin van art. 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Ook een beperkte, tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft nog geen schuld op te leveren. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in het geval van (tenminste) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Om een zeer, dan wel aanmerkelijke, mate van verwijtbare onvoorzichtigheid vast te stellen, dient de rechtbank te kijken naar alle vaststaande feiten en omstandigheden van het geval.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte niet is aan te merken als roekeloos. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de verdachte zeer, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld.
De rechtbank overweegt allereerst dat provinciale wegen, en zeker die waarbij de rijbanen voor elkaar tegemoetkomend verkeer niet fysiek van elkaar zijn gescheiden, zoals de [naam weg 1] , wegen zijn waarvan algemeen bekend is dat deze uit oogpunt van verkeersveiligheid, gevaarlijk zijn. Dergelijke wegen vergen daarom in de regel bijzondere oplettendheid en voorzichtigheid van de weggebruikers. Zulks geldt in nog sterkere mate ter plaatse van het ongeval, omdat de weg daar een flauwe bocht maakt. Dat de situatie op de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden gevaarlijk is, blijkt uit het feit dat er een dubbele doorgetrokken streep op het midden van de weg is aangebracht. Het aldaar geldende inhaalverbod was ook bij de verdachte, die uit de omgeving afkomstig is, bekend. Een en ander heeft hem er evenwel niet van weerhouden om kort voor het ongeval een andere weggebruiker in te halen.
Vast staat voorts dat de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval was afgeleid, waardoor hij met de rechterkant van zijn voertuig in de rechterberm is geraakt. Een dergelijke gedraging op een weg als deze kan – onder de hierboven omschreven omstandigheden op zichzelf – reeds de gevolgtrekking dragen dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend of onachtzaam heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is.
De verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij afgeleid was, maar de rechtbank hecht hier geen waarde aan, gelet op de eerdere verklaringen die hij heeft afgelegd. Een verbalisant heeft immers gehoord dat de verdachte zeer kort na het ongeval tegen verplegend personeel heeft gezegd dat hij was afgeleid door de friet, die hij op zijn schoot had liggen. Ook op het moment dat hij op het politiebureau wordt gehoord, heeft hij verklaard dat hij twee tellen iets anders aan het doen was. De rechtbank gaat uit van deze eerdere verklaringen. De bocht waar dit is gebeurd, is, zo leidt de rechtbank uit foto’s in het dossier af, een flauwe bocht naar rechts, waarin een normaal oplettende bestuurder tijd en gelegenheid zou hebben gehad om het voertuig te corrigeren. De verdachte heeft evenwel niet de correctiehandelingen verricht die bij een oplettende bestuurder mogen worden verwacht, zoals vaart minderen en bijsturen. Daardoor is hij in de berm terecht gekomen. Vervolgens heeft hij zodanig abrupt tegengestuurd, dat hij uiteindelijk met zijn voertuig dwars op de weg terecht is gekomen en daarmee op de weghelft bestemd voor tegemoetkomend verkeer. .
Vast staat verder dat de verdachte in zijn auto is gestapt na alcohol te hebben genuttigd; het alcoholgehalte in het bloed van verdachte bedroeg 1,85 milligram alcohol per milliliter bloed Alcohol heeft een negatieve invloed op het beoordelingsvermogen en de reactiesnelheid. Na zodanig gebruik van alcohol mag ervan uit worden gegaan dat de verdachte niet in staat was om auto te rijden en de nodige aandacht te geven aan de weg en andere verkeersdeelnemers die zich daarop bevonden.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het samenstel van gedragingen van de verdachte – het alcoholgebruik, het tijdens het rijden afgeleid zijn en het niet aanpassen van het rijgedrag aan de verkeerssituatie ter plaatse – blijk geven van rijgedrag dat niet slechts als aanmerkelijk, maar
zeeronvoorzichtig en onoplettend moet worden beschouwd. Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank daarom het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de [naam weg 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden terwijl hij onder invloed van alcohol was en
- hij heeft aldaar niet voldoende aandacht voor het verkeer en de verkeerssituatie gehad en
- hij heeft zijn motorrijtuig niet voldoende onder controle gehad ten gevolge waarvan hij met zijn motorijtuig gedeeltelijk in de rechterberm is beland en vervolgens
- met zijn motorrijtuig geheel of gedeeltelijk links van de dubbele doorgetrokken streep is
gekomen en vervolgens
- met het door hem bestuurde motorrijtuig op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, waarna hij tegen een tegemoetkomend motorrijtuig (auto van het merk Opel) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) letsel heeft bekomen ten gevolge waarvan zij op 4 oktober 2020 is overleden, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2.
hij op 3 oktober 2020 te Gouderak, gemeente Krimpenerwaard, als bestuurder van een motorrijtuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1.85 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, diagnostiek en behandeling door Forensische polikliniek Fivoor en een alcoholverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs als ingevorderd is geweest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gewezen op het reclasseringsrapport dat over de verdachte is opgesteld, waarin de kans op recidive als laag wordt ingeschat. Verder heeft de raadsman gewezen op het feit dat de verdachte ondernemer is, waardoor een eventuele onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevaar voor het voortbestaan van de onderneming en de begeleiding van de daar werkzame stagiairs met zich brengt. De raadsman heeft verzocht om gelet daarop een taakstraf of geldboete op te leggen. Met betrekking tot de ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de raadsman gewezen op de gevolgen die een lange ontzegging voor de onderneming van de verdachte heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf door onder invloed van een behoorlijke hoeveelheid alcohol te gaan rijden Het gaat om 1,85 promille, wat gelijk staat aan ongeveer 800 µg/l.. Bovendien heeft hij zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld, door op een gevaarlijke weg het inhaalverbod te negeren en zich tijdens het rijden laten afleiden, terwijl hij zijn aandacht bij de weg had moeten houden. Door zijn handelen is de verdachte van zijn weghelft geraakt en is hij in botsing gekomen met het voertuig van het slachtoffer [slachtoffer] . Zij is als gevolg van dit ongeval overleden. Hoewel de verdachte dit niet heeft gewild, is het ongeval en de tragische gevolgen ervan wel aan hem te wijten. Hij heeft door op deze manier te handelen het meest waardevolle wat er is, een mensenleven, weggenomen. Door toedoen van de verdachte moeten twee jonge kinderen verder leven zonder hun moeder; door toedoen van de verdachte is een man zijn partner kwijt en zijn de vader en moeder van het slachtoffer hun kind verloren. De slachtofferverklaringen, die ter terechtzitting zijn voorgelezen, laten zien hoe diep het gemis is en hoe dit ingrijpt in het dagelijks leven van de nabestaanden. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Er is sprake van eendaadse samenloop van de twee bewezenverklaarde feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 mei 2021. In het nadeel van de verdachte weegt mee dat hij blijkens dat strafblad tweemaal eerder met justitie in aanraking is gekomen voor rijden onder invloed, namelijk in 2014 en 2017. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden om wederom met een forse hoeveelheid alcohol op achter het stuur te kruipen.
De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte mee, dat hij er blijk van heeft gegeven de ernst van zijn handelen en het veroorzaakte leed bij de nabestaanden van het slachtoffer in te zien. Verdachte heeft na het ongeval geprobeerd met de nabestaanden in contact te komen en hen (financiële) hulp geboden. Voorts weegt de rechtbank mee dat aannemelijk is dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ingrijpende gevolgen zal hebben voor het bedrijf van verdachte en de personen die daarbij betrokken zijn.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 27 mei 2021. De reclassering acht de recidivekans klein, maar wijst wel op het brede sociale netwerk waar de verdachte zich in beweegt. Binnen dat sociale netwerk is onder invloed van alcohol deelnemen aan het verkeer volgens de reclassering geen uitzondering. De reclassering heeft geadviseerd een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, onder de bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich meldt bij de reclassering, meewerkt aan diagnostiek en een behandeling ondergaat voor zijn alcoholgebruik bij de Forensische polikliniek Fivoor en dat aan hem een alcoholverbod wordt opgelegd.
Strafmodaliteit en strafmaat
Bij het bepalen van de straf slaat de rechtbank acht op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Straf (LOVS). Bij ernstige schuld door onvoorzichtig en onoplettend te rijden met de dood tot gevolg, waarbij ook sprake is van alcoholgebruik van meer dan 570 µg/l, geeft het LOVS een oriëntatiepunt van vierentwintig maanden gevangenisstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van vier jaar.
Tegen deze achtergrond en mede gelet op de ernstige en onomkeerbare gevolgen van het ongeval, is de rechtbank van oordeel dat alleen een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht kan doen aan de ernst van de feiten. Hiermee wordt niet alleen aan verdachte, maar ook aan de samenleving als geheel een signaal afgegeven dat onoplettend rijden en rijden onder invloed van alcohol uit den boze is en dat het hebben van een rijbewijs een grote verantwoordelijkheid met zich brengt. Bij het niet nemen van deze verantwoordelijkheid en het besluit om toch te gaan rijden na het gebruik van alcohol, wordt het leven van onschuldige personen in de waagschaal gesteld en in het ergste geval, zoals ook in deze zaak, verwoest.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een langdurige gevangenisstraf als na te noemen in het dictum passend en geboden is. Die straf is, zoals ook gevorderd door de officier van justitie, hoger dat het genoemde oriëntatiepunt van 24 maanden, omdat sprake is van zeer veel alcoholgebruik, meerdere verkeersfouten en recidive op het gebied van verkeersmisdrijven.
De rechtbank zal een gedeelte van de straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar, en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. Deze voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw in de auto te stappen na het nuttigen van alcohol. Het voorwaardelijke gedeelte van de straf zal groter zijn dan de officier van justitie heeft geëist, vanwege de ingrijpende persoonlijke gevolgen van de straf voor verdachte.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen van 4 jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij niet meer onder invloed in de auto zal stappen en dat invordering van zijn rijbewijs grote gevolgen voor zijn onderneming zal hebben, maar gelet op de ernstige gevolgen van het ongeval en het feit dat verdachte al eerder met drank op achter het stuur is gestapt, acht de rechtbank een ontzegging van vier jaar passend en geboden.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op:
- de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht, en
- de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994
en
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
dertig (30) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
tien (10) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie werkdagen na zijn vrijlating zal melden bij Reclassering Nederland, op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haagen zich vervolgens zal blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Forensische Polikliniek Fivoor, op de tijden en plaatsen als door of namens die Forensische Polikliniek aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholgebruik, zolang de reclassering dat nodig vindt, waarbij de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en het opstellen van een plan van aanpak en zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte daarnaast tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturenvan
4 (vier) jaar;
bepaalt dat de tijd dat het rijbewijs van de veroordeelde ingevorderd of ingehouden is geweest in mindering wordt gebracht op de duur van de rijontzegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Arts, voorzitter,
mr. D. Gruijters, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 juni 2021