ECLI:NL:RBDHA:2021:657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2021
Publicatiedatum
1 februari 2021
Zaaknummer
09/188568-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door mentor met minderjarige leerlinge

Op 1 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als mentor op een middelbare school ontucht heeft gepleegd met een vijftienjarige leerlinge. De verdachte heeft in de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 juni 2020 meermalen ontuchtige handelingen verricht, waaronder tongzoenen en betasten. Daarnaast heeft hij foto's van zijn geslachtsdeel naar de leerlinge gestuurd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod als leraar voor drie jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn rol als mentor en het leeftijdsverschil van meer dan 35 jaar, een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft de feiten bekend, maar ontkende het tongzoenen en beweerde dat het slechts om een vluchtige kus ging. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was, mede door narcistische persoonlijkheidstrekken en intellectuele beperkingen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.683,77, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09-188568-20 en 09-276394-20 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 1 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn
te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 november 2020 en 18 januari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.M. Buitenhuis naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
onder parketnummer 09-188568-20
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2020 tot en met 7 juni 2020,
meermalen, althans een maal, te Katwijk, althans in Nederland,
met zijn pupil en/of een aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid
toevertrouwde [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2005, die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (tong)zoenen
en/of het uittrekken van de broek van die [slachtoffer] en/of knijpen in en/of
betasten van de bil(len) en/of het betatsten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
het brengen van de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes (stijve) penis
en/of het betasten van de vagina van die [slachtoffer] ;
onder parketnummer 09-276394-20
hij in de periode van 15 mei 2020 tot en met 14 juni 2020, te Katwijk en/of Hillegom, althans in Nederland, meermalen, althans een maal een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, zijnde een foto van zijn/een ontblote stijve penis, heeft vertoond aan een minderjarige, te weten, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2005), van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot het bewijs opgemerkt dat een kortere periode dan is ten laste gelegd, kan worden bewezen verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 09-188568-20
Aangifte [moeder slachtoffer] en verklaring [slachtoffer]
Op 15 juni 2020 heeft [moeder slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter [slachtoffer] door haar mentor, de verdachte. [2] , die voluit [naam] heet en is geboren op [geboortedag] 2005, heeft vervolgens op 2 juli 2020 bij de politie een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat de verdachte les aan haar heeft gegeven en dat jaar (de rechtbank begrijpt: in 2020) haar mentor is geworden. Eind april 2020 heeft hij gevraagd of zij zijn nummer wilde hebben. In het begin ging het contact over school, maar op een gegeven moment is het verder gegaan. [slachtoffer] heeft verklaard dat de verdachte foto’s van zijn geslachtsdeel aan haar heeft gestuurd, haar heeft getongzoend en een keer haar broek naar beneden heeft getrokken en aan haar billen heeft gezeten. De verdachte heeft volgens [slachtoffer] ook in haar billen geknepen en aan haar borsten gezeten. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat de verdachte haar hand een keer heeft gepakt en dat zij toen over zijn broek zijn geslachtsdeel heeft gevoeld. Ook heeft de verdachte over haar kleding heen aan haar vagina gevoeld. [3]
Uitlezen telefoon [slachtoffer]
Op de telefoon van [slachtoffer] is een grote hoeveelheid WhatsApp-berichten aangetroffen, die zijn uitgewisseld tussen [slachtoffer] en de verdachte. De laatste berichten dateren van 14 juni 2020. Op enig moment vraagt [slachtoffer] in de berichten: “ben ik ook jouw ware liefde”, waarop de verdachte antwoordt: “ja, je hebt enorme gevoelens in me losgemaakt. (…) Dat moet je wel voelen als ik je kus”. [4]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] , die zijn mentorleerling was, [5] heeft gezoend, haar broek heeft uitgetrokken, in haar billen heeft geknepen, haar borst heeft aangeraakt en haar kruis over haar kleding heeft aangeraakt. Ook heeft [slachtoffer] hem in zijn kruis gegrepen. [6] Wat de periode betreft heeft de verdachte verklaard dat vanaf 8 of 9 mei 2020 het contact meer seksueel getint werd. [7] Tongzoenen heeft de verdachte ontkend, volgens hem ging het slechts om een vluchtige kus op de lippen.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] over de verrichte seksuele handelingen. Zo ook aangaande het tongzoenen. [slachtoffer] heeft daarover gedetailleerd verklaard. Het hiervoor aangehaalde WhatsApp-bericht afkomstig van de verdachte duidt bovendien eerder op tongzoenen dan op de vluchtige kus waarover de verdachte het had. Wat de periode betreft volgt uit de verklaring van [slachtoffer] dat deze in ieder geval op 1 mei 2020 is begonnen, terwijl het contact tussen [slachtoffer] en de verdachte op 14 juni 2020 nog gaande was. Derhalve kan worden vastgesteld dat het ten laste gelegde in ieder geval in de periode van 1 mei 2020 tot en met 7 juni 2020 heeft plaatsgevonden.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 09-276394-20
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
 proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juli 2020 (blz. 66);
 proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 21 juli 2020 (blz. 118).
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
onder parketnummer 09-188568-20
hij in de periode van 1
mei2020 tot en met 7 juni 2020, meermalen, in Nederland, met
deaan zijn opleiding toevertrouwde [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2005, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het tongzoenen en het uittrekken van de broek van die [slachtoffer] en knijpen in en betasten van de billen en het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en het brengen van de hand van die [slachtoffer] naar zijn, verdachtes penis en het betasten van de vagina van die [slachtoffer] ;
onder parketnummer 09-276394-20
hij in de periode van 15 mei 2020 tot en met 14 juni 2020, in Nederland, meermalen een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, zijnde een foto van zijn ontblote penis, heeft vertoond aan een minderjarige, te weten, [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2005), van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt ontzet uit het beroep van (sport)begeleider, docent, instructeur, mentor, trainer, coach, met betrekking tot minderjarigen uit te oefenen, gedurende drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf kan worden opgelegd voor de duur die hij tot aan de dag van de terechtzitting heeft vastgezeten. Daarnaast kan aan hem een voorwaardelijke straf worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een maand als mentor op een middelbare school ontucht gepleegd met een vijftienjarige leerlinge. Na aanvankelijk met haar te hebben gechat over haar schoolwerk, werden de gesprekken tussen de verdachte en de leerlinge steeds persoonlijker en daarna ook seksueel geladen. Er werd tussen hen expliciet gesproken over het verrichten van seksuele handelingen, en de verdachte heeft meermalen een afbeelding naar deze leerlinge gestuurd waarop zijn geslachtsdeel te zien was. Uiteindelijk hebben meermalen ontuchtige handelingen tussen hen plaatsgevonden, bestaande uit tongzoenen en betasten. Dit vond meestal plaats op school.
Dit zijn ernstige feiten, waaraan slechts een einde is gekomen doordat een vriendin van het slachtoffer naar de schoolleiding is gestapt. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijk gedrag kan de normale seksuele en persoonlijke ontwikkeling van een minderjarige ernstig schaden. Het slachtoffer kan daarvan nog lang psychische klachten ondervinden.
De verdachte heeft verschillende malen benadrukt dat het initiatief voor het plegen van de ontuchtige handelingen van het slachtoffer zou zijn uitgegaan. Zelfs als dit zo is geweest, dan neemt dit het strafwaardige van de bewezen verklaarde feiten niet weg. Er was sprake van een leeftijdsverschil van ruim 35 jaar en van een afhankelijkheidsrelatie. De verdachte wist bovendien dat het slachtoffer een kwetsbare leerlinge was. Hij is op een gegeven moment zelf, actief, persoonlijker contact met haar gaan zoeken dan binnen een leerling-mentor-relatie gepast is. Wat er ook zij van het aandeel van het slachtoffer hierin, de verdachte had als volwassene – en al helemaal als mentor – verstandiger moeten zijn en zodra de gesprekken een seksuele lading kregen, dit een halt toe moeten roepen.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 8 januari 2021 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia rapport van psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw van 29 oktober 2020. De psycholoog concludeert dat er bij de verdachte op zijn minst sprake is van narcistische persoonlijkheidstrekken en dat er aanwijzingen zijn voor intellectuele beperkingen. Vanuit zijn narcistische persoonlijkheidstoerusting wil de verdachte graag groots zijn. In zijn mentoraatfunctie naar het slachtoffer vertaalde dit narcistische motief zich naar een zelfbenoemde reddersrol waarbij eigen strevingen, inclusief de seksuele opwellingen, vanuit egocentrische en zelfgenoegzame overwegingen zich ongeremd konden manifesteren. Dit proces werd verder gefaciliteerd door enige beperkingen bij de verdachte in (zelf)kritiek en oordeelsvermogen. Daardoor heeft de verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil kunnen beschikken en overeenkomstig kunnen handelen. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Volgens de psycholoog is klinisch de inschatting dat het recidiverisico hoog is omdat de narcistische dynamiek en de intellectuele beperking tezamen een belangrijk aandeel hebben gevormd in de totstandkoming van het ten laste gelegde. Beide elementen zijn vanwege hun aard moeilijk te behandelen, waardoor deze als grondstof kunnen dienen voor herhaling van soortgelijke feiten als het ten laste gelegde, aldus de psycholoog.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van
23 november 2020, waaruit volgt dat de reclassering onderschrijft hetgeen door de psycholoog is geconcludeerd en geadviseerd. De algemene verwachting is dat het recidiverisico lager wordt wanneer de verdachte conform de geïndiceerde wijze, gedurende een tijd, behandeld en begeleid wordt. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met een veelheid aan bijzondere voorwaarden met een proeftijd langer dan twee jaar, vanwege de aard en de ernst van de verdenking en om voldoende tijd te hebben om het geleerde – vanuit onder andere de begeleiding/behandeling – op meerdere leefgebieden te laten integreren en te monitoren. Tot slot heeft de reclassering geadviseerd om de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht te bevelen.
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door zijn bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, legt de rechtbank die conclusie mede aan haar oordeel over de straftoemeting ten grondslag. De rechtbank acht de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van de feiten, slechts worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf. De rechtbank zal een gevangenisstraf van tien maanden en daarvan vier maanden voorwaardelijk opleggen, om te bewerkstelligen dat de verdachte zich in de toekomst niet opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig zal maken. Zij zal daaraan de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met het slachtoffer en de verplichting tot het vermijden van (digitaal) contact met minderjarigen. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van drie jaren opleggen. Andere door de reclassering geadviseerde voorwaarden (zoals controle van gegevensdragers) acht de rechtbank niet aangewezen, mede gelet op de afwezigheid van aanwijzingen voor een pedofiele of parafiele stoornis bij de verdachte.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. Gelet op het hoge recidiverisico is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Bijkomende straf
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten gepleegd in de uitoefening van zijn beroep als mentor op een middelbare school. Gelet op de problematiek die naar voren komt uit het rapport van de psycholoog en het recidive- en gevaarrisico dat daarmee samenhangt, acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte gedurende een langere periode niet meer in het onderwijs werkzaam zal zijn. De rechtbank zal de verdachte daarom ontzetten van zijn recht tot het uitoefenen van een beroep als docent, instructeur en mentor van minderjarigen in een onderwijsinstelling voor de duur van drie jaren. De rechtbank ziet geen redenen voor een uitgebreider beroepsverbod, dat zich ook zou uitstrekken tot het volwassenenonderwijs.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.683,77, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 33,77 aan materiële schade, te weten reiskosten, en € 1.650,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post reiskosten, is door de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 33,77.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, heeft een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast door het onder de parketnummer 09-188568-20 bewezen verklaarde feit. De aard en de ernst van dit feit brengen mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op grond daarvan kan worden aangenomen. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, het gevorderde bedrag van € 1.650,00 billijk.
Slotsom
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.683,77, bestaande uit € 33,77 aan materiële schade en € 1.650,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 mei 2020, wat betreft de immateriële schade (€ 1.650,00), omdat is vast komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Voorts zal de rechtbank wat betreft de materiële schade (€ 33,77) de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de betreffende schades met ingang van die datum zijn ontstaan.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.683,77, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.650,00 vanaf 1 mei 2020, en over een bedrag van € 33,77 vanaf 2 juli 2020, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 240a, 247, 248 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding met parketnummer 09-188568-20 en de bij dagvaarding met parketnummer 09-276394-20 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
onder parketnummer 09-188568-20
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige;
onder parketnummer 09-276394-20
een afbeelding, bevattende een afbeelding waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, vertonen aan een minderjarige van wie hij weet dat deze jonger is dan zestien jaar, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden,
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
drie jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering de veroordeelde geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, accepteert huisbezoeken, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- zich gedurende de proeftijd ambulant laat behandelen middels (groeps)behandelingen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener voor de behandeling geeft;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer in onderhavige zaak [slachtoffer] legt, tenzij anders besloten, nader te bepalen door het Openbaar Ministerie, de reclassering en/of andere instanties. De veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die door deze instanties aan hem worden gegeven. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- op geen enkele wijze contact zoekt met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat de reclassering en andere betrokken instanties hiervan tijdig op de hoogte zijn, en/of aanwezig zijn. Hij houdt zich aan de aanwijzingen en afspraken die aan hem door de instanties en de betrokken belanghebbenden gegeven worden;
- zich op welke wijze dan ook onthoudt van:
 het seksueel getint communiceren met minderjarigen;
 gedrag dat gericht is op een digitale omgeving waarin over seksuele handelingen met minderjarigen wordt gecommuniceerd;
De veroordeelde bespreekt tijdens de gesprekken met de reclassering hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
ontzet de verdachte van zijn recht tot het uitoefenen van het beroep van docent, instructeur en mentor van minderjarigen in een onderwijsinstelling voor de duur van drie jaren;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 1.683,77, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.650,00 vanaf 1 mei 2020, en over een bedrag van € 33,77 vanaf 2 juli 2020, beide tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in verband met de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.683,77, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.650,00 vanaf 1 mei 2020, en over een bedrag van € 33,77 vanaf 2 juli 2020, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Gruschke, voorzitter,
mr. J.A. van Steen, rechter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020171450, van de politie eenheid Den Haag, district Regionale Recherche, afdeling Thematische Opsporing, team Zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 127).
2.Proces-verbaal aangifte van [moeder slachtoffer] van 15 juni 2020, blz. 32 tot en met 35.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 2 juli 2020, blz. 50-62.
4.Proces-verbaal van bevindingen van 7 juli 2020, blz. 65-67, met bijgevoegde Whatappgesprekken, blz. 82-83.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 juli 2020, blz. 115.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 juli 2020, blz. 123-124.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 21 juli 2020, blz. 126.