3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bevindingen van de politie
Op 13 oktober 2020 heeft [naam verbalisant] contact gehad met de hulpverleenster die bij de verdachte diezelfde dag op huisbezoek was geweest op het adres [adres] te Driebruggen.De verdachte, zijn vriendin en hun elfjarige zoon zouden uit hun woning worden gezet en het was de hulpverleenster duidelijk geworden dat de verdachte niet aan de uithuiszetting ging meewerken. Hij had gezegd dat hij door de politie doodgeschoten wilde worden en had zijn woorden kracht bijgezet door met een groot mes in de keukentafel te steken. Een dag later heeft de hulpverleenster de politie nog een keer gebeld en laten weten dat zij die ochtend weer bij de verdachte op huisbezoek was geweest en dat de dreiging niet was afgenomen. De hulpverleenster, genaamd [naam hulpverleenster] , heeft toen ook gezegd dat de verdachte had gezegd dat hij de woning in brand zou steken.
Toen is besloten om op grond van artikel 3 van de Politiewet meteen naar de woning van de verdachte te gaan. Nadat de voordeur van de woning was “opengeboemd”, is de verdachte naar buiten gesprongen en heeft hij een politieagent aangevallen (onder 2 ten laste gelegd).
Na de aanhouding van de verdachte, die buiten de woning heeft plaatsgevonden, heeft de politie de woning betreden. In de woning is het volgende aangetroffen:
direct achter de voordeur drie metalen jerrycans (type leger) met daarop
kindervuurwerk (sterretjes) en waarvan één voorzien van een touw. Een van de jerrycans was gevuld met vloeistof;
direct bovenaan de trap naar dele etage een met vloeistof gevulde jerrycan (type leger) met touw en onder het handvat een aantal stuks vuurwerk;
in de ouderslaapkamer op de vensterbank een met vloeistof gevulde jerrycan (type leger) met touw en bovenop het handvat een pakje met vuurwerk (rotjes);
op een kastje op de overloop, achter de aangetroffen jerrycan een pakje rotjes en een aansteeklont;
in de ouderslaapkamer 14 stuks vuurpijlen en twee sierdozen, vuurwerk categorie F2 en diverse overig vuurwerk categorie F2 en een grote bos babyvuurpijltjes en ander klein, los vuurwerk (rotjes).
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tegen [naam hulpverleenster] heeft gezegd dat hij zijn huis in brand zou steken.Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de hiervoor genoemde spullen in zijn huis heeft neergezet en dat de vloeistof in de jerrycans benzine was.
Overweging ten aanzien van het bewijsuitsluitingsverweer
De raadsman heeft betoogd dat hetgeen in de woning is aangetroffen van het bewijs moet worden uitgesloten, omdat onrechtmatig is binnengetreden. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De machtiging tot binnentreden is gegeven op grond van artikel 3 van de Politiewet ter aanhouding van de verdachte. De verdachte is buiten de woning aangehouden en de politie heeft de woning vervolgens betreden. Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal was dit ter onderzoek naar goederen in verband met mogelijke brandstichting.
Strikt genomen had de politie de woning op grond van de afgegeven machtiging niet meer mogen betreden toen de verdachte eenmaal was aangehouden. In zoverre is dan ook sprake van een vormverzuim in het vooronderzoek. Dit verzuim wordt echter in belangrijke mate gerelativeerd doordat naar alle waarschijnlijkheid een nieuwe machtiging tot binnentreden zou zijn gegeven, indien daarom zou zijn verzocht. Men was immers op de hoogte van de uitlating van de verdachte dat hij de woning in brand zou steken. Daarbij komt dat de verdachte door dit vormverzuim niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad. Dit vormverzuim dient dan ook niet te leiden tot bewijsuitsluiting. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden volstaan met de enkele constatering van het verzuim.
Overweging ten aanzien van het opzet
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte het opzet heeft gehad om brandstichting voor te bereiden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Zij leidt dat enerzijds af uit de uitlating van de verdachte op 14 oktober 2020 tegen [naam hulpverleenster] dat hij zijn woning in brand zou steken. Anderzijds leidt de rechtbank dat af uit de op diezelfde dag in de woning aangetroffen goederen. Het gaat om goederen – vuurwerk, een aansteeklont en jerrycans gevuld met benzine – die in combinatie met elkaar bij uitstek geschikt zijn om brand te stichten. De goederen stonden verspreid op verschillende plaatsen in het huis, ogenschijnlijk klaar voor gebruik. Dat de verdachte met het neerzetten van deze goederen de politie slechts heeft willen “afschrikken”, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank daarom niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank zal voor het dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak van dit feit bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 14 oktober 2020 door [naam] , brigadier van politie eenheid Den Haag, met bijgevoegde foto’s (blz. 16 tot en met 18);
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 18 januari 2021.
Nadere bewijsoverweging
Om tot bewezenverklaring van dit feit te komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, al dan niet in voorwaardelijke zin. De verdachte heeft twee keer met een staaf met scherpe uitsteeksels op de rug van [slachtoffer] geslagen. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het slaan met een staaf met scherpe uitsteeksels tegen het lichaam leidt tot zwaar lichamelijk letsel. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest; hij heeft dit ook met zoveel woorden ter terechtzitting verklaard. Door toch met de staaf tegen het lichaam van [slachtoffer] te slaan, heeft de verdachte bewust die aanmerkelijke kans aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.