ECLI:NL:RBDHA:2021:6559
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visumaanvraag kort verblijf in het kader van langeafstandsrelaties tijdens coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw die een visum voor kort verblijf had aangevraagd om haar partner in Nederland te bezoeken, en de minister van Buitenlandse Zaken. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de Visumcode, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voldeed en er twijfels bestonden over haar voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum. Eiseres maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de minister kennelijk ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de aanvraag af te wijzen, vooral gezien de coronamaatregelen die op dat moment van kracht waren. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling ex tunc moest plaatsvinden, wat betekent dat alleen de omstandigheden op het moment van het bestreden besluit in aanmerking genomen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag gerechtvaardigd was, omdat de reis niet als essentieel kon worden aangemerkt en de regeling voor langeafstandsrelaties op dat moment was opgeschort.
Eiseres voerde aan dat de minister onzorgvuldig had gehandeld en dat er een onjuiste belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de minister een ruime beoordelingsmarge had bij het afhandelen van visumaanvragen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en verklaarde het beroep van eiseres kennelijk ongegrond.