ECLI:NL:RBDHA:2021:6558
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot connexiteitsvereiste
In deze zaak heeft de verzoekster, een gemeenschapsonderdaan, een aanvraag ingediend voor een document dat haar rechtmatig verblijf in Nederland zou bevestigen, zoals vereist door de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd op 14 november 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Hierop heeft de verzoekster bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld in Middelburg.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een uitspraak kan worden gedaan zonder dat partijen worden uitgenodigd, indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. In dit geval is het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend terwijl er nog bezwaar aanhangig was. Echter, op 4 januari 2021 is er een beslissing op het bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van de verzoekster ongegrond is verklaard. Dit betekent dat er geen beroepschrift is ingediend tegen deze beslissing, wat noodzakelijk is om te voldoen aan het connexiteitsvereiste van artikel 8:81 van de Awb.
Aangezien de verzoekster niet heeft voldaan aan het connexiteitsvereiste, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2021. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.