Op 21 juni 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 19/2192. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van vreemdelingenrecht. Verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben een verzoek ingediend om te bepalen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de uitzetting van verzoekers achterwege dient te laten totdat op hun beroep is beslist. Dit verzoek is gedaan in het kader van hangende beroepen met de zaaknummers AWB 20/4603 en AWB 20/5107.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak gedaan buiten zitting. De rechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening toe te kennen, aangezien op 10 juni 2021 al op het beroep is beslist. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.
In de beslissing is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 534,-, te betalen aan verzoekers. Daarnaast is de staatssecretaris opgedragen om het betaalde griffierecht van € 178,- aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 21 juni 2021.