ECLI:NL:RBDHA:2021:6552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL21.5933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Saoedi-Arabische eiser met vrees voor vervolging op basis van politieke overtuiging en etnische achtergrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Saoedi-Arabische nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade of vervolging in Saoedi-Arabië. De eiser stelde dat hij problemen zou ondervinden vanwege zijn sjiitische achtergrond en zijn politieke overtuigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de door hem aangevoerde elementen niet voldoende waren om aan te nemen dat hij als vluchteling moest worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de elementen die de eiser aanvoerde, zoals zijn vrees voor gedwongen inzet als spion en eerwraak, niet geloofwaardig waren. De rechtbank wees erop dat de eiser niet eerder dan op 15 december 2020 asiel had aangevraagd, wat afbreuk deed aan zijn claim van noodzaak voor internationale bescherming. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Dordrecht op 17 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Saoedi-Arabische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum eiser].
2. Eiser is in 2009 naar Nederland gekomen om te studeren. Zijn verblijfsvergunning liep af op 30 september 2019. Naar de rechtbank begrijpt was eiser van 30 september 2019 tot 30 september 2020, in het bezit van een verblijfsvergunning regulier met de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ in het kader van de regeling ‘zoekjaar hoogopgeleiden’. Op 15 december 2020 heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Saoedi-Arabië vreest voor problemen vanwege het behoren tot de sjiitische gemeenschap. Ook vreest hij problemen met de Saoedische autoriteiten omdat hij, na eerder rechtmatig in Nederland te hebben verbleven, niet tijdig is teruggekeerd naar Saoedi-Arabië. Ook stelt hij niet loyaal te zijn aan de regering en vreest hij door de Saoedische autoriteiten gedwongen te worden ingezet als spion of informant. Daarnaast vreest hij voor problemen van de kant van zijn moeder.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen vanwege het behoren tot de sjiitische gemeenschap;
Gedwongen inzet als spion door de autoriteiten;
Problemen met de Saoedische autoriteiten vanwege niet tijdige terugkeer;
Problemen met familie.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de elementen 1, 2 en 5 geloofwaardig zijn, maar dat uit de geloofwaardig geachte verklaringen niet volgt dat eiser moet worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook volgt uit de geloofwaardig geachte verklaringen niet dat eiser een reëel risico loopt op
ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De elementen 3 en 4 acht verweerder ongeloofwaardig.
Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiser voert aan dat wat hem betreft de volgende elementen 2 t/m 5 zijn te onderscheiden:
2) problemen vanwege het behoren tot de sjiitische gemeenschap;
3) gedwongen inzet als informant of spion voor de (soennitische) autoriteiten;
4) problemen met de Saoedische autoriteiten vanwege disloyaliteit hetgeen kan
bestaan uit niet tijdig terugkeren of het uiten van kritiek op de regering;
5) problemen met familie, waaronder eerwraak.
4.1
Voor zover eiser betoogt dat verweerder het hiervoor onder rechtsoverweging 3 genoemde element 4 breder had moeten opvatten, in die zin dat zijn disloyaliteit tegenover de Saoedische regering er niet alleen in bestaat dat hij niet tijdig is teruggekeerd, maar ook dat hij kritiek heeft geuit op de Saoedische regering, slaagt dit betoog niet. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit (op p.3) de door eiser gestelde disloyaliteit, waar het betreft het uiten van kritiek op de Saoedische regering, kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Datzelfde geldt voor de door eiser gestelde eerwraak. Op p. 5 van het bestreden besluit heeft verweerder de door eiser gestelde eerwraak kenbaar in zijn beoordeling betrokken. Eisers betoog dat verweerder de relevante elementen onjuist heeft vastgesteld, kan daarom niet slagen.
5. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat
de door hem overgelegde producties die zien op de problemen die sjiieten ondervinden in Saoedi-Arabië, wel degelijk op hem persoonlijk zien, nu deze stukken over sjiieten in het algemeen gaan en eiser (onbetwist) sjiiet is. Eiser heeft in dit verband een rapport van Human Rights Watch (HRW) overgelegd van september 2017 ‘Hate Speech by Saudi Officials’ (productie 13). Volgens laatstgenoemd rapport doen Saoedische religieuze geleerden haatzaaiende uitlatingen en zetten zij aan tot discriminatie. Zelfs een lid van het hoogste religieuze orgaan heeft letterlijk aangegeven dat sjiieten beschouwd kunnen worden als broeders van satan. Anti-sjiitische haatzaaiende uitlatingen hebben fatale gevolgen wanneer gewapende groepen zoals de zogenoemde Islamitische Staat of ISIS of Al Qaida het gebruiken als rechtvaardiging voor het met geweld aanvallen van sjiitische burgers. Sinds medio 2015 heeft ISIS aanslagen gepleegd op zes sjiitische moskeeën. In 2014 is zelfs een (soennitische) man door een rechtbank veroordeeld omdat hij “bij de sjiieten zat”. In 2015 veroordeelde een Saoedische rechtbank een sjiitische burger tot twee maanden gevangenisstraf en 60 zweepslagen voor het houden van privé-sjiitische groepsgebeden in het huis van zijn vader. Het godsdienstcurriculum van het Saoedische ministerie van Onderwijs maakt ook gebruik van anti-sjiitische retoriek, aldus eiser.
Dit betoog slaagt niet.
5.1
Voor zover eiser betoogt dat de algehele situatie voor de sjiitische bevolking in Saoedi-Arabië zodanig is dat elke sjiiet uit dat land zonder meer als vluchteling is aan te merken, respectievelijk dat sjiieten uit Saoedi-Arabië zijn aan te merken als een groep die systematisch blootstaat aan geweld, volgt de rechtbank eiser hierin niet. Noch uit het beleid van verweerder, noch uit de door eiser overgelegde producties volgt dat de situatie voor sjiieten in Saoedi-Arabië zodanig is dat zij enkel vanwege het behoren tot de sjiitische gemeenschap moeten worden aangemerkt als vluchteling, of moeten worden geacht te behoren tot een groep die systematisch bloot staat aan geweld of te vrezen heeft voor vervolging door de Staat. Uit de door eiser genoemde publicatie van HRW (productie 13) volgt dit evenmin. In deze publicatie wordt melding gemaakt van discriminatie en haatzaaien jegens de sjiitische bevolking en van geweld van de zijde van extremistische groeperingen en worden gevallen genoemd van sjiieten die zijn veroordeeld tot gevangenisstraf en zweepslagen wegens het houden van privé-sjiitische kerkdiensten. Ook vermeldt het rapport dat in het curriculum voor het Saoedische godsdienstonderwijs in algemene termen harde kritiek wordt geuit op gebruiken en tradities die verband houden met de shia-islam. Uit dit rapport kan evenwel niet worden geconcludeerd dat de situatie van sjiieten in Saoedi-Arabië zodanig is dat elke sjiiet een reëel risico op schade loopt, dan wel een gegronde vrees voor vervolging heeft.
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op schade loopt, dan wel een gegronde vrees voor vervolging heeft in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Volgens eiser kan hij worden beschouwd als een persoon met een innerlijke politieke overtuiging. Aan deze overtuiging geeft hij in Nederland uiting en dat zal hij bij terugkeer naar Saoedi-Arabië willen blijven doen. Alleen door zichzelf geweld aan te doen zou hij hiervan kunnen afzien. Eiser gelooft immers (niet uitsluitend):
- dat soennieten en sjiieten gelijkwaardig zijn;
- dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn en evenveel vrijheden dienen te hebben;
- dat kroonprins Mohammed bin Salman verantwoordelijk is voor de moord op
journalist Jamal Khashoggi en daarmee een moordenaar is;
- dat vrijheid van godsdienst en politieke overtuiging essentieel zijn om als persoon
een waardig leven te leiden. Dit zijn standpunten die levensgevaarlijk zijn in Saoedi-Arabië.
Daarnaast zal hij in de negatieve belangstelling van de Saoedische autoriteiten komen te staan omdat hij een ‘verwesterde’ intellectueel is. Eiser wijst in dit verband op een publicatie van HRW uit 2017 (productie 9). Verder mag niet uit het oog worden verloren dat eiser als arts en als een persoon die in het buitenland heeft gestudeerd een prominente plek zal hebben in Saoedi-Arabië. Daardoor is het voor hem onmogelijk om in anonimiteit te leven en zijn sjiitische achtergrond te verbergen en zal hij in de speciale belangstelling van de soennitische autoriteiten staan. Juist het feit dat de sjiitische minderheid in zijn algemeenheid heeft te vrezen voor (niet uitsluitend) willekeurig geweld en discriminatie van de Saoedische overheid maakt dat ook eiser gevaar te vrezen heeft. Eiser wijst in dit verband op een artikel van PEN America van 11 november 2020 (productie 12), waaruit volgt dat ‘verwesterde’ intellectuelen in het bijzonder in de negatieve belangstelling van de Saoedische overheid staan. Ten aanzien van zijn betoog dat hij een ‘verwesterde’ intellectueel is heeft eiser ter zitting toegelicht dat hij als arts een intellectueel is die meer dan een decennium in het westen is gevormd in zijn denken en dat hij daarom in het bijzonder in de negatieve aandacht van de Saoedische autoriteiten zal staan.
Dit betoog slaagt niet.
6.1
De door eiser genoemde publicatie van HRW van 24 augustus 2017 ‘Anti-sjiitische vooringenomenheid die de onrust in Saoedi-Arabië veroorzaakt’ rapporteert over een veiligheidscampagne die Saoedische regeringstroepen in 2017 hebben gevoerd tegen sjiitische moslimschutters in de stad Awamiya, in het oostelijke gouvernement van Qatif. Volgens de publicatie gaan de wortels van het conflict veel dieper. Saoedische mensenrechtenactivisten wijzen erop dat discriminatie door de staat van de sjiitische minderheid van het land, die 10 tot 15 procent van de bevolking uitmaakt en voornamelijk in de oostelijke provincie woont, de bestaande sektarische spanningen doet oplaaien en periodiek gewelddadige episodes veroorzaakt waarbij demonstranten en veiligheidstroepen betrokken zijn. De door eiser genoemde publicatie van PEN America van 11 november 2020 bericht over ‘20 feiten over mensenrechten in Saoedi-Arabië’. Hieruit volgt onder meer dat tenminste 42 Saoedische schrijvers, publieke intellectuelen, journalisten en kunstenaars te maken hebben gehad met intimidatie, juridische aanklachten, gevangenisstraf of geweld vanwege hun werk. Ook vermeldt de publicatie dat in 2019 zesentwintig journalisten zijn gevangengezet en dat twee jaar na de brute moord op de journalist Jamal Khashoggi de opdrachtgevers van deze moord nog steeds niet ter verantwoording zijn geroepen. Tenminste drie van Jamal Khashoggi’s ‘pro-democracy’-collega’s hebben waarschuwingen ontvangen dat de Saoedische regering wraak zou kunnen nemen op deze journalisten en hun families vanwege het werk van deze journalisten, ook al verblijven zij in Europa of Noord-Amerika. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze producties niet de persoon van eiser zelf betreffen.
De rechtbank wijst hierbij ook op hetgeen verweerder heeft overwogen op p. 3 van het bestreden besluit: ‘
Hoewel de inhoud van de producties niet wordt betwist, wordt wel overwogen dat de inhoud van de producties meer algemeen van aard is en niet ziet op de persoon van betrokkene. Daar komt bij dat noch uit het nader gehoor, noch uit de zienswijze is gebleken dat betrokkene (politiek) activist is, kritisch op de regering is of anderszins in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Hiertoe wordt overwogen dat betrokkene zich nooit kritisch heeft uitgelaten jegens de autoriteiten van zijn land. Zulks blijkt ook uit de verklaring van betrokkene op p. 5 van het nader gehoor (hierna; NG): “Ik heb op geen enkele manier tekens of bezwaar geuit aan de Saudische regering. Op geen enkele manier heb ik laten merken gevaar te kunnen zijn voor de Saudische regering”. Voorts blijkt ook uit de screening op 26 januari 2021 door de IND dat betrokkene op social media niet actief was’. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat niet is gebleken dat ten aanzien van eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft ook gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735.
Volgens verweerder is niet gebleken dat de gestelde (westerse) denkbeelden van eiser een uiting zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze denkbeelden door de Saoedische autoriteiten aan hem zullen worden toegedicht. De rechtbank acht dit standpunt van verweerder voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft hierbij tevens in aanmerking kunnen nemen dat eiser tijdens zijn aanmeldgehoor op p. 3 heeft verklaard dat hij zijn geloof bescheiden praktiseert. Terecht stelt verweerder ook dat de stellingen van eiser ter zitting dat de Saoedische autoriteiten zich richten op intellectuelen en dat dit misschien ook artsen kunnen zijn en dat hij in de negatieve belangstelling van de Saoedische autoriteiten zou kunnen komen te staan als hij iemand zou behandelen die bij een demonstratie gewond is geraakt, enkel zijn gebaseerd op vermoedens van eiser en dat hieruit niet blijkt van een reëel risico op schade, dan wel een gegronde vrees voor vervolging.
7. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat de Saoedische autoriteiten internetactiviteiten in de gaten houden en dat verweerder zich ook ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers Twitteraccount niet te herleiden is tot de persoon van eiser. Daarnaast voert eiser aan dat het moment waarop - en de ‘oprechtheid’ waarmee hij zijn Twitterberichten heeft gepost er niet toe doen. Dit betoog slaagt niet.
7.1
Verweerder heeft op p. 4, tweede alinea, van het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom geen geloof wordt gehecht aan de oprechtheid en fundamentele politieke overtuiging van eiser. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn Twitteruitingen van 9 en 12 april 2021 voortkomen uit een fundamentele politieke opvatting volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3880 en van 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1970, r.o. 4.2 dat van hem verlangd mag worden dat hij bij terugkeer in Saoedi-Arabië zijn uitingen voor zich houdt en zijn activiteiten op social media staakt en berichten of foto’s hierop verwijdert en verwijderd houdt opdat hij niet alsnog in de problemen komt. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij met de Twitterberichten persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. De door eiser in beroep overgelegde producties bieden geen aanknopingspunten dat alle berichten die via Twitter worden verspreid door de Saoedische autoriteiten worden gecontroleerd. Ook is niet gebleken dat het door eiser gebruikte Twitteraccount tot de persoon van eiser is te herleiden. Dat, zoals eiser in beroep aanvoert, er aanwijzingen zijn dat de Saoedische autoriteiten mogelijk de mogelijkheid hebben om anonieme Twitter-gebruikers te ontmaskeren en dat Amerikaanse aanklagers in november 2019 twee voormalige Twitter-medewerkers hebben beschuldigd van het verstrekken van informatie over gebruikers, waaronder vermeende overheidscritici, aan de Saoedische autoriteiten, betekent niet dat het aannemelijk is dat eiser met deze berichten persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Saoedische autoriteiten is komen te staan.
8. Eiser voert dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de gestelde vrees om gedwongen te worden ingezet als spion of informant, niet aannemelijk heeft gemaakt. De Saoedische overheid bespioneert haar burgers structureel en mensen die zich onwelgevallig uitlaten worden geïntimideerd, gevangengezet en vermoord.
8.1
Dit betoog slaagt niet. Terecht stelt verweerder dat het aan eiser is om zijn gestelde vrees, respectievelijk het gestelde reële risico op foltering of onmenselijke behandeling aannemelijk te maken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft immers geen concrete informatie aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de Saoedische autoriteiten hem daadwerkelijk zouden willen rekruteren als spion of informant. Hierbij heeft verweerder ook van belang kunnen achten dat de autoriteiten eiser nimmer persoonlijk hebben benaderd over eventuele plannen om hem in te zetten als spion. De enkele stelling van eiser dat hij het vermoeden heeft dat hij door de autoriteiten gedwongen zal worden om als spion of informant te gaan werken, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de kans hierop reëel aanwezig is.
9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat ongeloofwaardig is dat hij problemen zou krijgen met de Saoedische autoriteiten vanwege zijn niet tijdige terugkeer dan wel disloyaliteit. Dit betoog slaagt niet.
9.1
Uit de door eiser overgelegde stukken volgt niet dat (sjiitische) studenten die niet tijdig terugkeren naar Saoedi-Arabië worden gearresteerd of gevangengezet. Eisers verwijzing naar het rapport van HRW uit 2017 (productie 9) en zijn verwijzing naar de situatie van de Australisch-Saoedische zakenman en intellectueel dr. Osama Al Hasani kunnen hem evenmin baten, nu hieruit niet volgt dat ten aanzien van eiser sprake is van een gegronde vrees, dan wel een reëel risico op ernstige schade.
10. Voor zover eiser betoogt dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat eiser te vrezen heeft voor eerwraak van zijn familie, kan dit betoog niet slagen. Terecht stelt verweerder dat eiser noch in het nader gehoor, noch in de zienswijze heeft gesteld te vrezen voor eerwraak. Met de enkele stelling in beroep dat het een feit van algemene bekendheid is dat eerwraak in Saoedi-Arabië regelmatig voorkomt, heeft eiser zijn gestelde vrees niet aannemelijk gemaakt
11. Eiser betoogt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zich niet zo spoedig mogelijk heeft gemeld voor asiel en dat dit in ernstige mate afbreuk doet aan de gestelde noodzaak van internationale bescherming. Eiser heeft zich niet meteen gemeld voor asiel omdat hij (onder andere) eerst wilde kijken of er een mogelijkheid was om op een andere titel een verblijfsvergunning te krijgen en op die wijze (een legitiem excuus te hebben om hier te blijven om) verder te studeren. Dit betoog slaagt niet
11.1
De rechtbank overweegt dat eisers verblijfsvergunning onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ was geëindigd op 30 september 2020. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser zich niet eerder dan op 15 december 2020 heeft gemeld voor asiel, afbreuk doet aan de gestelde noodzaak van internationale bescherming. Immers, van een vreemdeling die stelt internationale bescherming nodig te hebben mag worden verlangd dat hij dit zo spoedig mogelijk onder de aandacht van verweerder brengt. Dat eiser zich niet meteen heeft gemeld voor asiel omdat hij (onder andere) eerst wilde kijken of er een mogelijkheid was om op een andere titel een verblijfsvergunning te krijgen leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat eiser eerst wilde kijken of hij op een andere grond een verblijfsvergunning zou kunnen krijgen duidt immers evenmin op een noodzaak van internationale bescherming.
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J. Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.