ECLI:NL:RBDHA:2021:6551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL17.1897, NL17.1898, NL17.1899 en NL17.1901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van een Iraaks gezin op basis van ongeloofwaardig asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een gezin uit Irak, bestaande uit een man, vrouw, dochter en kleinzoon. De asielaanvragen van de eisers zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat het asielrelaas ongeloofwaardig werd geacht. De rechtbank heeft eerder in een andere zaak, betreffende de dochter van de eisers, geoordeeld dat haar asielrelaas ook ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de problemen die de eisers aanvoeren, zoals gedwongen uithuwelijking en besnijdenis, niet geloofwaardig zijn en dat de medische klachten van de ouders niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is voor een beoordeling van het asielrelaas van de eisers, omdat dit afhankelijk is van de eerder afgewezen aanvraag van de dochter. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na de bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.1897, NL17.1898, NL17.1899 en NL17.1901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

[eiseres],
[eiseres]en
[eiser], eisers
V-nummers: [nummer 1], [nummer 1], [nummer 1] en [nummer 1]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. ter Riet).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 20 april 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Daarnaast is aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw juncto artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Aan eisers is ook geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw juncto artikel 6.1e van het Vb.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Karem. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum], [geboortedatum] en [geboortedatum]. Eisers vormen samen een gezin: man, vrouw, dochter [D1] en kleinzoon [K]. Zij hebben op 13 januari 2016 een asielaanvraag ingediend.
1.1. Een andere dochter, [D], heeft tegelijkertijd een asielaanvraag ingediend. Die asielaanvraag is ook afgewezen. Het beroep daartegen is ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, bij uitspraak van 15 maart 2021 (NL20.8729). Daartegen heeft [D] hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat zij opvang en verstrekkingen krijgt. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 3 mei 2021 (nr. 202102301/2V2) bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat Handesha niet wordt uitgezet, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij afkomstig zijn uit Sulaimaniyah, in de Koerdisch Autonome Regio (KAR) in Irak, dat zij de Iraakse nationaliteit hebben, de Koerdische etniciteit bezitten en moslim zijn. Verweerder acht dit relevante element, de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Dit leidt niet tot verblijfsaanvaarding.
De asielaanvragen van eisers zijn gebaseerd op de problemen van dochters [D1] en - met name - [D]. De problemen houden verband met gedwongen uithuwelijking en besnijdenis. Deze relevante elementen, deze problemen, acht verweerder niet geloofwaardig zodat dit ook niet tot verblijfsaanvaarding leidt.
De medische klachten van de man en vrouw zijn niet met stukken onderbouwd.
Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond.
3. Bij voornoemde uitspraak van 15 maart 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld dat verweerder de gestelde vrees van [D] voor gedwongen uithuwelijking aan haar neef en de problemen met haar oom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte de vrees van Handesha voor besnijdenis niet heeft gevolgd.
[D1] en [D] beroepen zich op dezelfde problemen: gedwongen uithuwelijking door hun oom (de broer van hun moeder) aan diens zoons en vrees voor besnijdenis vanwege dit gedwongen huwelijk. Het relaas van [D1], alsmede dat van de overige gezinsleden, is een afgeleide van dat van Handesha. Deze afhankelijkheid en nauwe verwevenheid met het relaas van [D] blijkt ook duidelijk uit de beroepsgronden. De problemen die [D] stelt te hebben ondervonden en de daaruit voortvloeiende vrees bij terugkeer vormen de kern van het relaas van alle gezinsleden.
Nu deze rechtbank al heeft geoordeeld over de geloofwaardigheid van het relaas van [D] ziet de rechtbank geen ruimte om daaraan voorbij te gaan en de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers te beoordelen, omdat dit zou neerkomen op het opnieuw beoordelen van de geloofwaardigheid van het relaas van [D]. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit de uitspraak van 15 maart 2021 voort dat verweerder ook in de zaken van eisers het asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Dat namens [D] hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 15 maart 2021 en dat de Afdeling de gevraagde voorlopige voorziening heeft toegewezen, maakt dit niet anders. De reden voor toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening is onbekend. Nu nog niet op het hoger beroep is beslist, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van de juistheid van haar uitspraak uit te gaan.
4. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
5. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. Markwat, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op de hieronder vermelde datum. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.

Rechtsmiddel