Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 19/7281. De voorzieningenrechter, mr. K.M. de Jager, heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bestaande uit drie personen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. A.W.J. van der Meer, hadden verzocht om te bepalen dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de uitzetting van verzoekers achterwege dient te laten totdat op hun beroep in een andere procedure (zaaknummer AWB 20/8700) is beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen, aangezien op 3 juni 2021 al op het beroep is beslist. Dit betekent dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen. De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 21 juni 2021, en is geanonimiseerd gepubliceerd.
De uitspraak is gedaan in het kader van het bestuursrecht en het vreemdelingenrecht, waarbij de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn toegepast. De uitspraak benadrukt het belang van connexiteit in procedures en de noodzaak voor verzoekers om een geldige reden aan te voeren voor het treffen van een voorlopige voorziening.