In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres] en van Marokkaanse nationaliteit, stelt sinds haar geboorte in Nederland te verblijven. Haar aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat zij niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen beschermingswaardig gezinsleven of privéleven kon worden vastgesteld. De referente, die de Nederlandse nationaliteit had, was vóór de indiening van de aanvraag overleden, waardoor eiseres geen recht op gezinsleven kon claimen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde schrijnende omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd en dat eiseres niet had aangetoond dat zij sinds haar geboorte onafgebroken in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen hebben het recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.