Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer AWB 20/2662. De voorzieningenrechter, mr. K.M. de Jager, heeft een verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Het verzoekster, [Naam 1], heeft samen met haar minderjarige zoon (V-nummer [Nummer 2]) een verzoek ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het verzoek was gericht op het voorkomen van de uitzetting van verzoekster totdat er een beslissing op het beroep in de procedure met zaaknummer AWB 20/2660 zou zijn genomen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter heeft overwogen dat er geen aanleiding is om de gevraagde voorziening te treffen, aangezien op 3 juni 2021 al een beslissing op het beroep was genomen. Hierdoor was het verzoek kennelijk ongegrond en werd het afgewezen.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op 21 juni 2021. De griffier, G. de Keuning, was aanwezig bij de uitspraak. De beslissing van de voorzieningenrechter is een belangrijke stap in de procedure en benadrukt de noodzaak van connexiteit in vreemdelingenzaken.