2.2.Ter onderbouwing van zijn relaas heeft eiser in beroep een verklaring van [naam 2] van 23 april 2021 en een verklaring van [naam 3] van 9 juni 2021 overgelegd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- vertrek uit Irak wegens algemene situatie;
- bekering tot christendom.
4. Verweerder volgt eiser in de door hem opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook acht verweerder het vertrek van eiser uit Irak wegens de algemene situatie geloofwaardig. Verweerder acht de bekering van eiser tot het christendom echter niet geloofwaardig. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Ook heeft verweerder aan eiser geen reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw, in combinatie gelezen met artikel 3.6a, eerste lid, of artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Eiser krijgt geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw.
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte heeft aangemerkt als ongeloofwaardig. Op wat hij in beroep heeft aangevoerd zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
6. Om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen richt verweerder zich ingevolge Werkinstructie 2019/18 (WI 2019/18) op drie elementen, te weten: de motieven voor en het proces van bekering (i), de kennis van het nieuwe geloof (ii), en de activiteiten (iii), zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen. De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten steeds worden bezien in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen van een vreemdeling en door hem verstrekte gegevens in de eventuele eerdere procedures. Dit betekent dat verweerder een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling maakt, waarin alle informatie uit het dossier wordt betrokken en waarbij rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Primair wordt gekeken naar de eigen verklaringen van de vreemdeling maar ook andere informatie in het dossier (zoals verklaringen van derde partijen) wordt betrokken.
De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977 en ECLI:NL:RVS:2021:978) dat verweerder als hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling een doorslaggevend gewicht toekent aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over element i, hij kenbaar moet motiveren wat hij vindt van de verklaringen van een vreemdeling over de elementen ii en iii en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen over element i niet kunnen compenseren. Verder volgt uit deze uitspraken dat verweerder voortaan ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend. De rechtbank oordeelt binnen dat kader als volgt.
de motieven voor en het proces van bekering (i)