ECLI:NL:RBDHA:2021:6514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
C/09/607152 / HA ZA 21-148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten in een verklaringsprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Den Haag, betreft het een incident tot zekerheidsstelling voor proceskosten in een verklaringsprocedure. De hoofdzaak is aangespannen door drie eisers, die de juistheid betwisten van een verklaring afgelegd door de gedaagde als derde-beslagene. De eisers hebben hun vordering ingediend op 22 januari 2021, waarna de gedaagde een incidentele conclusie heeft ingediend waarin zij verzoekt om zekerheid te stellen voor de proceskosten. De gedaagde stelt dat zij momenteel weinig financiële middelen heeft en vreest dat de eisers niet vrijwillig zullen betalen indien zij in het ongelijk worden gesteld.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van artikel 477a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt voor een derde-beslagene om zekerheid te eisen voor proceskosten. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde onvoldoende concrete feiten heeft aangedragen die een reëel verhaalsrisico onderbouwen. De eisers hebben bovendien betwist dat zij niet in staat zouden zijn om aan een eventuele proceskostenveroordeling te voldoen. Daarom heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen.

De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak, en de rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 21 juli 2021 voor een conclusie van antwoord. Dit vonnis is uitgesproken op 9 juni 2021 door mr. J.S. Honée, met mr. D. Nobel als rolrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/607152 / HA ZA 21-148
Vonnis in incident van 9 juni 2021
in de zaak van

1.[eiser 1], te [woonplaats 1],

2.
[eiser 2], te [woonplaats 2],
3.
[eiser 3], te [woonplaats 3],
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. E.C. van der Spek te Heemstede,
tegen
[gedaagde], te [woonplaats 4],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.P.A. van den Heuvel te Eindhoven.
Partijen worden hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2021, met producties;
  • de incidentele conclusie tot stellen van zekerheid ex artikel 477a lid 2 Rv, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot het stellen van zekerheid ex artikel 477a lid 2 Rv.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In deze procedure betwisten [eisers] de juistheid van de door [gedaagde] als derde-beslagene afgelegde verklaring.
2.2.
In het incident vordert [gedaagde], samengevat, dat de rechtbank [eisers] veroordeelt tot het stellen van zekerheid voor de proceskosten waarin [eisers] zouden kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van € 12.286. [gedaagde] legt hieraan, samengevat, ten grondslag, dat zij momenteel weinig financiële middelen heeft en redenen heeft om aan te nemen dat [eisers] niet tot (vrijwillige) betaling van de proceskosten zullen overgaan.
2.3.
[eisers] voeren verweer in het incident.
2.4.
Artikel 477a Rv lid 2 laatste volzin bepaalt dat de rechter, op verlangen van de derde-beslagene, kan bepalen dat de executant zekerheid moet stellen voor de proceskosten waarin hij jegens de derde-beslagene kan worden veroordeeld. Deze bepaling beoogt - blijkens de parlementaire geschiedenis - te voorkomen dat de derde-beslagene na een verklaringsprocedure met onverhaalbare proceskosten blijft zitten. De derde-beslagene die zekerheid verlangt, zal zijn daartoe strekkende vordering met voldoende redenen moeten omkleden, waaruit kan volgen dat er sprake is van reëel verhaalsrisico.
2.5.
[gedaagde] heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat zij een rëeel verhaalsrisico loopt in de hoofdzaak. Daarbij komt dat [eisers] ook hebben betwist dat zij niet in staat zullen zijn om aan een eventuele proceskostenveroordeling te voldoen. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.6.
De beslissing over de proceskosten zal worden aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
3.3.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 21 juli 2021 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Honée en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 9 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 1554