ECLI:NL:RBDHA:2021:6509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
09/306627-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging na steekincident en brandstichting door verdachte met paranoïde schizofrenie

Op 25 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2020 in een supermarkt in 's-Gravenhage een steekincident heeft gepleegd en brand heeft gesticht. De verdachte, geboren in 1977 en op dat moment gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, werd bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Kocabas. De officier van justitie, mr. M.C. Stolk, eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en vroeg om ontslag van rechtsvervolging, met oplegging van tbs met dwangverpleging.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte lijdt aan een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie, wat zijn handelen op het moment van de feiten beïnvloedde. De psychiater en psycholoog concludeerden dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was, wat de rechtbank overnam. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, maar de rechtbank legde wel de maatregel van tbs met dwangverpleging op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor langdurige psychiatrische behandeling.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door zijn handelen was veroorzaakt, en legde een schadevergoedingsmaatregel op. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van de tbs-maatregel vereisen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/306627-20
Datum uitspraak: 25 juni 2021
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ),
op dit moment gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 juni 2021 (inhoudelijke behandeling).
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. T. Kocabas, is op de terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.C. Stolk heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van deze strafbare feiten wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de verdachte wordt opgelegd. Ten slotte heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

De tenlasteleggingAan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 11 juni 2021 - ten laste gelegd dat:

1.
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans een maal, met een kapmes/machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, met kracht in de schouder en/of in de nek/hals, althans in het lichaam heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans een maal met een kapmes/machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, met kracht in de schouder en/of nek/hals, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans een maal, met een kapmes/machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of in het hoofd, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans een maal, met eem kapmes/machete en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of in het hoofd, althans in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) met een kapmes/machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of stekende/slaande bewegingen in de richting van het hoofd, althans het lichaam heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een kapmes/machete, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of stekende/slaande bewegingen in de richting van het hoofd, althans het lichaam heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 2 december 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht,
in de Albert Heijn gelegen aan de Grote Marktstraat 5,door open vuur in aanraking te brengen met een plastic fles met daarin een prop papier en/of een doek en/of een/of een hoeveelheid benzine, althans een (vloeibare) brandstof, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een (plastic) flesje en/of een of meer vloertegel(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en
daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in de Albert Heijn bevonden, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, en/of
gemeen gevaar voorgoederen in het winkelpand van
dieAlbert Heijn, te duchten was.

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
hemmet een mes met kracht in de schouder en hals heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven,
hemmet een mes op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 2 december 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven,
hemmet kracht met een kapmes/machete tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 2 december 2020 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht, in de Albert Heijn gelegen aan de Grote Marktstraat 5, door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid benzine, ten gevolge waarvan een plastic flesje en vloertegels zijn verbrand en daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen die zich in de Albert Heijn bevonden en gemeen gevaar voor goederen in het winkelpand van die Albert Heijn, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:
- de Pro Justitia rapportage van 22 januari 2021, opgesteld door dr. D.J. Vinkers, psychiater;
- de Pro Justitia rapportage van 15 februari 2021, opgesteld door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan
het psychiatrisch onderzoek naar zijn geestvermogens. De psychiater rapporteert dat de verdachte bij de pogingen van de psychiater om tot een gesprek te komen geladen en zeer achterdochtig overkwam. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat de verdachte bekend is met schizofrenie waarvoor hij ook met antipsychotica werd behandeld. Er zijn diverse aanwijzingen (bv. bij de voorgeleiding) dat de verdachte geen medicatie meer gebruikte en dat hij opnieuw psychotisch was. De verdachte weigerde het onderzoek, mogelijk
vanuit zijn (paranoïde) achterdocht, aldus de psychiater. Hij kan geen advies uitbrengen.
De verdachte heeft wel meegewerkt aan het onderzoek door de psycholoog. De psycholoog concludeert in zijn rapport dat de verdachte lijdt aan een paranoïde psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Tevens is sprake van verminderde begaafdheid, waardoor de verdachte moeite heeft met logisch redeneren en snel onjuiste gevolgtrekkingen maakt. Ten tijde van het bewezen verklaarde bestond het paranoïde psychotisch toestandsbeeld en de verminderde begaafdheid. Zo was de verdachte er stellig van overtuigd dat de Marokkaanse medewerker van de supermarkt in zijn woning kwam om hem te bestelen en te treiteren, dat deze medewerker op de dag van het gebeurde zijn tandenborstel had gestolen en een lijntje cocaïne had neergelegd en dat alle medewerkers van de supermarkt crimineel zouden zijn en hem zouden willen benadelen. Er is aldus sprake van een oorzakelijk verband tussen het paranoïde psychotisch toestandsbeeld, de verminderde begaafdheid en de bewezen verklaarde feiten. De psycholoog adviseert het bewezen verklaarde niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van psychiater dr. B.A. Blansjaar van 10 maart 2017. Dat werd uitgebracht in het kader van de verlengingstoets van de eerder opgelegde tbs met voorwaarden. Hij rapporteert dat zijn onderzoek de al eerder bij herhaling gestelde diagnose van schizofrenie bevestigt. Er zijn aanwijzingen voor beperking van het cognitieve en sociale functioneren als gevolg van chronische schizofrene restverschijnselen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de Pro Justitia rapportage op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusie van de psycholoog over de toerekenbaarheid van de verdachte wordt gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De psychiater heeft zo volledig mogelijk over de reden van weigering gerapporteerd. De vermoede reden sluit aan bij de conclusie van de psycholoog, terwijl ook de psychiater die in 2017 rapporteerde toen tot eenzelfde diagnose kwam. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog dan ook over en maakt die in zoverre tot de hare.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in het geheel niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend, wegens de ten tijde van het plegen van die feiten aanwezige ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, die op het plegen van die feiten ook van bepalende invloed was. De verdachte is niet strafbaar en zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De op te leggen maatregelen

De verdachte heeft in psychotische toestand in een vestiging van de Albert Heijn in het centrum van Den Haag een tweetal medewerkers - zonder enige aanleiding en op zeer agressieve wijze - gestoken dan wel geslagen met een mes. Vervolgens heeft hij een derde medewerker op evenzeer onberekenbare wijze met een kapmes tegen het hoofd geslagen. Dat het letsel van de slachtoffers uiteindelijk relatief beperkt is gebleven, betreft een gelukkig toeval. Dat geldt in het bijzonder voor de medewerker die in zijn hals werd gestoken. Zijn tongbeen en zijn halsader waren beschadigd en hij heeft na een eerste behandeling op de intensive care gelegen. Hij had daarnaast een wond op zijn schouder, tot in zijn spier.
De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat het steekincident aan hen niet alleen lichamelijk, maar ook emotionele littekens nalaat, blijkt bovendien uit de verklaring die het tweede slachtoffer ter zitting aflegde. Het slachtoffer vertelde voor zijn leven getekend te zijn en kampt door het gebeurde nog altijd met gevoelens van angst, paniek en wantrouwen. Dergelijke feiten versterken bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft, voordat hij op zijn vlucht naar buiten de derde medewerker met het kapmes sloeg, brand gesticht in de supermarkt. Hij had een flesje benzine meegebracht, heeft het in de winkel leeggegoten en daar aangestoken. Na de steekvlam vormde zich direct zwarte rook, die zich snel verspreidde in de winkel.
Brandstichting betreft eveneens een ernstig feit, in het bijzonder vanwege het gevaarzettende en onbeheersbare karakter ervan. Door te midden van winkelend publiek brand te stichten heeft de verdachte onaanvaardbare risico’s genomen en deze personen in levensgevaar gebracht. Ook heeft de brand materiële schade veroorzaakt.
Van dit alles kan de verdachte in juridische zin echter geen verwijt worden gemaakt. Omdat hij ontoerekeningsvatbaar was en ontslagen wordt van alle rechtsvervolging, kan hem voor deze feiten geen straf worden opgelegd. Dat sluit het opleggen van een maatregel echter niet uit.
Gelet op de bij de verdachte geconstateerde stoornis ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of in deze zaak aanleiding bestaat om aan de verdachte de maatregel van tbs, al dan niet met dwangverpleging, op te leggen.
Het advies van de deskundigen
Bij de beoordeling van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de eerdergenoemde rapporten van dr. D.J. Vinkers, psychiater en drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 februari 2021, opgesteld door [naam] , reclasseringswerker.
Uit het rapport van de psycholoog volgt onder meer dat er bij de verdachte sprake is van een gebrek aan ziektebesef- en inzicht; de verdachte realiseert zich niet dat hij een ernstige psychiatrische stoornis heeft en hier behandeling voor nodig heeft. De verdachte toont zich weinig gemotiveerd voor een behandeling, is weinig coöperatief en heeft weinig zicht op zijn psychiatrische handicap. Om deze reden worden de zorgprognose en de beïnvloedingsmogelijkheden door de psycholoog als ongunstig ingeschat.
Verder beoordeelt hij het recidiverisico als hoog, indien de verdachte niet adequaat psychiatrisch behandeld zal worden. Er bestaat gevaar voor de samenleving en om dit gevaar voldoende af te wenden, dient de verdachte langdurig, zo niet zijn gehele leven, psychiatrisch te worden behandeld. Vanwege de ongunstige zorgprognose en de beperkte beïnvloedingsmogelijkheden dient deze behandeling in een verplicht juridisch kader plaats te vinden.
De psycholoog concludeert dat de maatregel van tbs met dwangverpleging vanuit gedragsdeskundig oogpunt het meest passende advies is. Hierbij kan een langdurige klinische behandeling in een setting met een hoog beveiligingsniveau gewaarborgd worden en kan er optimaal toezicht plaatsvinden bij het gebruik van antipsychotische depotmedicatie. Wanneer de verdachte intrinsiek gemotiveerd is om antipsychotische depotmedicatie te gebruiken, kan er een traject van resocialisatie plaatsvinden en kan de behandeling poliklinisch worden voortgezet. Ook wanneer de tbs-maatregel voorwaardelijk wordt beëindigd, is het van belang dat er toezicht blijft op het gebruik van antipsychotische depotmedicatie door de reclassering en de GGZ. In dit verband zou het opleggen van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel kunnen worden overwogen.
De psycholoog heeft een maatregel van tbs met voorwaarden overwogen, waarbij een langdurige klinische behandeling en het gebruik van antipsychotische depotmedicatie de belangrijkste voorwaarden zouden vormen. De psycholoog acht een dergelijke maatregel echter niet aangewezen. De verdachte ziet de noodzaak van de genoemde behandeling niet in, wenst zo snel mogelijk naar Curaçao te vertrekken en vindt medicatie niet nodig. De verdachte zal dan ook niet instemmen met de voorwaarden die opgesteld worden bij een tbs-maatregel met voorwaarden. Gezien de noodzaak van een langdurige behandeling, maar ook vanwege de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau, zal een zorgmachtiging in het kader van de Wvggz volgens de psycholoog evenmin afdoende zijn.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat de verdachte een uitgebreid behandelverleden kent met betrekking tot schizofrenie. Hij is al meerdere malen klinisch opgenomen en kreeg in 2014 een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. Destijds speelde ook zijn psychiatrische gesteldheid een rol en werd de verdachte intensief behandeld, waarna de tbs-maatregel in 2017 succesvol is afgerond. De verdachte liep destijds nog bij de forensische polikliniek van Fivoor in Den Haag, maar is in 2020 gestopt met deze behandeling. De rapporteur schrijft dat de verdachte al vrij snel na het stoppen van dit traject weer psychotisch is geraakt en Enoemt het zorgelijk dat de verdachte - ondanks eerdere intensieve behandelingen - de signalen van decompensatie niet bij zichzelf herkent. De verdachte geeft te kennen de diagnose van schizofrenie niet te erkennen en stelt bovendien dat hij altijd heeft gezegd mee te werken om zo snel mogelijk van de maatregelen af te zijn. De reclassering concludeert dat het de verdachte - ondanks eerdere inspanningen - ontbreekt aan zelfinzicht, hetgeen maakt dat de kans op recidive hoog te noemen is. Het risico op letselschade wordt eveneens ingeschat als hoog en het risico op onttrekking aan de voorwaarden op gemiddeld.
Aangezien een eerder opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden er niet toe heeft geleid dat de verdachte langdurig uit de problemen is gebleven, rest de reclassering niet anders dan de psycholoog te volgen en een tbs-maatregel met dwangverpleging te adviseren. Binnen een tbs-maatregel met voorwaarden zijn er te veel onmogelijkheden om de risico’s (blijvend) te verminderen. Ten slotte adviseert de reclassering de rechtbank om een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan de verdachte. Mocht de tbs-maatregel in de toekomst worden beëindigd, dan biedt dat kader voldoende aanknopingspunten om de verdachte te blijven begeleiden en te zorgen dat de verdachte langdurig in de zorg blijft, aldus de reclassering
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de reclassering en de psycholoog met betrekking tot het recidiverisico en interventies die dit risico kunnen beperken, gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken. Om die reden legt de rechtbank die conclusies mede ten grondslag aan haar oordeel over de op te leggen maatregelen.
In zijn rapport uit 2017 beschrijft psychiater Blansjaar dat de verdachte blijk geeft van relatief adequaat ziekte-inzicht, dat hij zich gemotiveerd betoont voor behandeling en voor het gebruik van antipsychotische onderhoudsmedicatie in depotvorm. Blansjaar concludeert dat de verdachte bij recidiefpsychosen opnieuw vanuit achtervolgingswaan en ziekelijke achterdocht agressief zou kunnen worden. Het recidiverisico schatte hij in “bij voortzetting van ambulante psychiatrische behandeling”.
De tbs-maatregel
Uit het voorgaande en in het bijzonder uit de recente inschatting van het recidiverisico blijkt voldoende dat aan de voorwaarden voor oplegging van de tbs-maatregel is voldaan. Niet alleen was tijdens het begaan van deze feiten sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en betreft het hier feiten waar een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat, maar ook eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van goederen en personen de oplegging van de maatregel. Een andere, minder ingrijpende, maatregel - zo die er al is - zal onvoldoende zijn om het gevaar te ondervangen. Datzelfde geldt blijkens het advies van de psycholoog voor een zorgmachtiging. Er is sprake van een ziekte met een chronisch beloop, die al eerder heeft geleid tot ernstige, gevaarlijke strafbare feiten. Zo is de verdachte, op grond van het arrest van 7 juni 2011, een jaar opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis vanwege poging tot mishandeling met voorbedachten rade en op 6 mei 2014 veroordeeld tot tbs met voorwaarden voor zware mishandeling en mishandeling.
De vraag resteert of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid daarbij ook de dwangverpleging van de verdachte eist.
De eerder opgelegde tbs-maatregel met voorwaarden heeft klaarblijkelijk ook onvoldoende zijn vruchten afgeworpen. De motivatie die psychiater Blansjaar rapporteerde is onvoldoende bestendig gebleken. De verdachte lijkt ook thans weer gemotiveerd en bereid de rest van zijn leven medicijnen te gebruiken, maar hij is hierin steeds wisselend en heeft bovendien tegen de reclassering gezegd dat hij altijd zegt mee te zullen werken om zo snel mogelijk van de maatregel af te zijn.
Verder valt uit het reclasseringsrapport de passage op: “In januari 2017 kon betrokkene aan een psycholoog gekoppeld worden, echter zag hij hier uiteindelijk toch vanaf omdat hij een mannelijke therapeut prefereerde en die niet beschikbaar was.” Ook wordt daarin beschreven dat de verdachte tot 2020 in een vrijwillig kader behandeling bij de Forensische polikliniek van Fivoor volgde. Zijn medicatie werd daarna overgedragen naar de huisarts. Vervolgens is hij vrij snel met deze medicatie gestopt.
Uit dat reclasseringsrapport blijkt dat de eigen visie van de verdachte op de behandeling niet altijd de meest effectieve is en dat hij niet zonder psychiatrische behandeling kan, alleen al omdat hij dan onvoldoende medicatietrouw is. Dat de verdachte binnen een jaar na het stoppen van zijn medicatie al zulke ernstige feiten pleegt getuigt van een zorgwekkende snelheid waarmee zijn ziekte ernstig de overhand neemt. Het gevaar dat dat meebrengt wordt versterkt door de omstandigheid dat de verdachte de signalen van decompensatie niet herkent.
Tbs met voorwaarden is eerder niet afdoende gebleken. Ook verder - gezien de complexe en duurzame problematiek van de verdachte, diens gebrek aan ziektebesef- en inzicht, de langdurige noodzakelijke behandeling en het hoge recidiverisico - acht de rechtbank oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden onvoldoende om veiligheid voldoende te waarborgen. De mogelijkheid om daarnaast de maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen is daarvoor evenmin voldoende. Die maatregel is bedoeld voor ná de behandeling, niet als aanvulling daarop, terwijl op dit moment onvoldoende duidelijk is of die daadwerkelijk zal worden gevorderd. Daarop kan niet worden vooruitgelopen. De maatregel die rechtbank oplegt, moet
op zichvoldoende zijn om het bedoelde gevaar af te wenden.
Het stellige advies van de psycholoog dat niet tbs met voorwaarden, maar tbs met dwangverpleging de noodzakelijke maatregel is, sterkt de rechtbank in dat oordeel.
Bij de verdachte zullen medicatie en behandeling hand in hand moeten gaan. Binnen de tbs met dwangverpleging kan de verdachte de langdurige psychiatrische behandeling krijgen die hij nodig heeft, is een hoog beveiligingsniveau gewaarborgd en kan er optimaal toezicht plaatsvinden op het gebruik van antipsychotische medicatie. Ook kan adequaat worden ingegrepen indien de verdachte ontregeld zou raken, hetgeen in het bijzonder van belang is nu de verdachte - ondanks eerdere intensieve (klinische) behandelingen gericht op de bij hem geconstateerde schizofrenie - de signalen van decompensatie niet bij zichzelf herkent. Een dergelijke maatregel is bovendien meer geëigend de behandelaren in de gelegenheid te stellen om een geschikte behandeling voor de lange termijn in kaart te brengen en de verdachte zo mogelijk de handvatten te geven die hij nodig heeft.
Aangezien er geen andere afdoende mogelijkheden zijn om het gevaar af te wenden, eisen de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het bevel tot verpleging van overheidswege.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat tbs met dwangverpleging in dit geval niet alleen de veiligheid dient, maar de verdachte ook de grootste kans op succes geeft.
Aard misdrijf – maximering
Anders dan uit requisitoir en pleidooi opgemaakt zou kunnen worden, is de maximering van de maatregel niet ter vrije bepaling van de rechtbank. Die maximering volgt, louter op grond van de wet en in zoverre van rechtswege, uit de bewezen verklaarde feiten. Slechts in gevallen waarin twijfel kan zijn of een bewezen verklaard feit een geweldsmisdrijf is in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr., zoals bij bedreigingen het geval kan zijn, komt de rechtbank over de aard van het misdrijf een zeer beperkte beoordelingsruimte toe. In dit geval is echter evident sprake van misdrijven die gericht waren tegen en gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
De maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De reclassering en de psycholoog hebben de rechtbank tevens geadviseerd een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z lid 1 van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, teneinde toezicht op en begeleiding van de verdachte te verzekeren na beëindiging van de tbs-maatregel. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is voldaan; de terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Ook na de tbs met dwangverpleging kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Meerdaadse samenloop
De rechtbank is zich ervan bewust dat bewezenverklaring van de onderhavige feiten in beginsel maakt dat sprake is van meerdaadse samenloop zoals bedoeld in artikel 57 Sr en, binnen de bewezen verklaarde brandstichting, van eendaadse samenloop. De betreffende bepalingen blijven echter buiten toepassing, omdat ze zien op strafoplegging en aan de verdachte in het geheel geen straf zal worden opgelegd.

De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.794,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 794,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De gestelde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
a. niet vergoede medicijnen (€ 137,71);
b. eigen risico zorgverzekering over 2020 (€ 225,39);
c. eigen risico zorgverzekering over 2021 (€ 385,00);
d. vervoer naar behandelende sector (€ 26,00);
e. beschadigd c.q. kwijtgeraakt T-shirt (€ 20,00).
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op post c, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door en namens de benadeelde partij in het licht van die betwisting onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten a, d en e, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van de gevorderde bedragen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op post b, is naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is namens de verdachte weliswaar betwist, maar op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank die betwisting onvoldoende onderbouwd en kan genoegzaam worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan voorts worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 bewezen verklaarde feit. Gelet op hetgeen door en namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd - in het bijzonder de impact die het voorval heeft gehad, de therapeutische sessies die hij hiervoor heeft gevolgd en het ontstane litteken in zijn gezicht - zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 3.000,00.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.409,10, bestaande uit € 409,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 december 2020, de dag van schadetoebrengend handelen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover het slachtoffer aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.409,10, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38z, 45, 157 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 3 primair:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;

gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en

beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;

legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 3.409,10, bestaande uit € 409,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel:
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.409,10, bestaande uit € 409,10 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2020, tot aan de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 44 dagen, waarbij toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. C.S. Avendaño Canto, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juni 2021.