Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiseres,
[naam 2], [naam 3]en
[naam 4],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiseres. De eiseres had op 31 maart 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin zij vreesde voor besnijdenis van haar dochter bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag terecht had afgewezen. De eiseres had verklaard dat zij op zestienjarige leeftijd was verkracht door leden van een bende genaamd 'Cultist', maar de rechtbank vond haar verklaringen inconsistent en ongeloofwaardig. De rechtbank merkte op dat de eiseres tijdens het nader gehoor wezenlijk andere verklaringen had afgelegd dan tijdens het aanmeldgehoor, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van haar relaas.
De rechtbank oordeelde verder dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om haar vrees voor besnijdenis te onderbouwen. Hoewel de eiseres zich beroept op een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin wordt gesteld dat besnijdenis in Nigeria strafbaar is, concludeerde de rechtbank dat de eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat haar dochter bij terugkeer een reëel risico liep om besneden te worden. De rechtbank wees erop dat zowel de eiseres als haar partner zich uitdrukkelijk tegen de besnijdenis van hun dochter hadden uitgesproken en dat er mogelijkheden zijn om zich te onttrekken aan sociale druk.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond en wees zij de aanvraag af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangekondigd, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.