ECLI:NL:RBDHA:2021:6464
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de berekening en uitbetaling van openstaande verlofuren na ontslag van een politieambtenaar
In deze zaak heeft eiser, een politieambtenaar, bezwaar gemaakt tegen de berekening en uitbetaling van zijn openstaande verlofuren na zijn ontslag per 1 juli 2019. De primaire besluiten, die betrekking hadden op de salarisspecificaties van juli, september, november 2019 en januari 2020, werden door de korpschef gehandhaafd, maar met een aanvulling voor de wettelijke uren. Eiser stelde dat de opslag ook over de bovenwettelijke verlofuren had moeten worden berekend en uitbetaald. De rechtbank heeft op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij werd vastgesteld dat eiser recht had op nabetaling van € 1.107,21 bruto over extra wettelijke verlofuren, maar dat de korpschef niet verplicht was om de opslag over de bovenwettelijke verlofuren te betalen. De rechtbank oordeelde dat artikel 26 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) niet in strijd was met de Europese richtlijn 2003/88/EG, voor zover het de financiële vergoeding van bovenwettelijke verlofuren betreft. De rechtbank concludeerde dat de korpschef de berekening en uitbetaling van de opslag over de bovenwettelijke verlofuren terecht had achterwege gelaten, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het onderscheid tussen wettelijke en bovenwettelijke verlofuren en de toepassing van nationale regels in relatie tot Europese richtlijnen.