ECLI:NL:RBDHA:2021:6461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar omgevingsvergunning

Op 14 november 2017 heeft eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning bij het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Deze aanvraag betrof de wijziging van een pand aan [laan] [huisnummer] naar twee winkelunits/supermarkten. Op 12 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, waartegen eiseres op 22 februari 2018 bezwaar heeft gemaakt. Eiseres heeft op 15 april 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat partijen niet voor een zitting zijn uitgenodigd, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen, en dat eiseres terecht in beroep is gegaan. De beslistermijn was in dit geval ruimschoots overschreden, en de rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken later in beroep is gegaan.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de hoogte van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, en verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres bekend te maken. Daarnaast is verweerder een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2960

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. T.G. Oztürk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Op 14 november 2017 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag (de aanvraag) ingediend voor een omgevingsvergunning voor het veranderen van het pand [laan] [huisnummer] naar 2 winkelunits/supermarkten.
Verweerder heeft bij besluit van 12 januari 2018 de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiseres heeft hiertegen op 22 februari 2018 bezwaar gemaakt.
Op 15 april 2021 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het door verweerder niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaarschrift van 22 februari 2018.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [1] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [2]
3. Eiseres heeft op 22 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2018. Bij brief van 7 augustus 2020 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld, wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Vervolgens is eiseres op 15 april 2021 in beroep gegaan wegens het door verweerder niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
4. Het bestuursorgaan dat een besluit dient te nemen moet, indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld, binnen twaalf weken [3] beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. In deze zaak liep de bezwaartermijn af op 23 februari 2018 en de termijn om te beslissen op bezwaar op 18 mei 2018. De rechtbank stelt met partijen vast dat de beslistermijn in zeer ruime mate is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder na die beslistermijn in gebreke heeft gesteld en meer dan twee weken daarna in beroep is gegaan.
5. Het beroep is dus gegrond.
6. Als een beschikking niet op tijd wordt genomen, is het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd voor elke dag (vanaf de vijftiende dag na ontvangst van de ingebrekestelling) dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. [4] Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. [5]
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld. Omdat eiseres hierom heeft verzocht doet rechtbank dit zelf met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder de ingebrekestelling van 7 augustus 2020 op 8 augustus 2020 heeft ontvangen. Verweerder is een dwangsom verschuldigd vanaf 22 augustus 2020, zijnde twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, tot en met 3 oktober 2020 en bedraagt het maximale bedrag van € 1.442,-.
8. Als het beroep gegrond is en er nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [6]
9. In het verweerschrift van 12 mei 2021 heeft verweerder verklaard dat de adviescommissie op 27 juni 2018 geadviseerd heeft het bestreden besluit te herroepen en de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Dit advies heeft verweerder overgenomen. De aanvraag is alsnog inhoudelijk in behandeling genomen, maar het was en is de intentie van verweerder om tegelijk met de beslissing op bezwaar ook een definitief besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning te nemen. Dat is door omstandigheden niet gelukt. Verweerder is van mening dat de lange looptijd van de procedure te wijten is aan beide partijen. Zodra verweerder bericht ontvangt dat sprake is van een ontvankelijke aanvraag, kan hij de omgevingsvergunning verlenen en tegelijk de beslissing op bezwaar nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen concrete datum heeft genoemd waarop een besluit zal worden gegeven. Van een bijzonder geval waarin aanleiding zou kunnen worden gezien voor verder uitstel van de beslissing op bezwaar, is niet gebleken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk 14 dagen na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden een beslissing op het bezwaar moet nemen.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid [7] dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 267,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 0,5 (licht)). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiseres van 22 februari 2018 bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 267,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb.
4.Artikel 4:17 van de Awb.
5.Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.
7.gepubliceerd op www.rechtspraak.nl