ECLI:NL:RBDHA:2021:6454

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming schoolkosten defensiekinderen in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een defensieambtenaar, en de staatssecretaris van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de schoolkosten van zijn driejarige dochter die onderwijs volgde aan de British School St. Davids in Ramstein, Duitsland. De aanvraag werd afgewezen op basis van het Voorzieningenstelsel Buitenland Defensiepersoneel (VBD), dat stelt dat voor kinderen van drie jaar alleen voltijds kleuteronderwijs in aanmerking komt voor vergoeding. De rechtbank oordeelde dat de dochter van eiser slechts drie uur per dag naar school ging, wat niet voldeed aan de vereisten voor een tegemoetkoming. Eiser voerde aan dat het in de deelstaat Rheinland-Pfalz gebruikelijk was dat kinderen van drie jaar naar een Kindergarten gingen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet gelijkstond aan kleuteronderwijs zoals bedoeld in de regeling.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, waarbij eiser stelde dat hij onjuist was voorgelicht over zijn recht op tegemoetkoming. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete toezegging was gedaan door de overheid die eiser het vertrouwen had kunnen geven dat hij recht had op de tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de aanvraag niet in aanmerking kwam voor vergoeding.

Tot slot werd het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en veroordeelde verweerder tot betaling van € 500,- aan eiser. De proceskosten werden eveneens vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], Duitsland, eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Rikhof en mr. A.J. Verdonk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021 via een Skypeverbinding. Daaraan namen deel eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de afwijzing van een aanvraag om een tegemoetkoming in de door eiser gemaakte kosten van het onderwijs aan de British School St. Davids in Ramstein, Duitsland (hierna: St. Davids) van zijn de driejarige dochter. Eiser is geplaatst op de vliegbasis Ramstein en met zijn gezin naar Duitsland verhuisd.
Wat vindt verweerder?
2. St. Davids is een door verweerder erkende school, maar voor kinderen van drie jaar geldt als extra eis dat het volgen van onderwijs in het gebied van plaatsing gebruikelijk is voor kinderen van drie jaar met dien verstande dat de kosten van een crèche, peuterspeelzaal, kinderbewaarplaats en dergelijke niet worden vergoed. Het is in Duitsland wel de gewoonte dat kinderen van drie jaar naar een Kindergarten gaan, maar niet dat zij daar kleuteronderwijs volgen. Het is een vorm van crèche of peuterspeelzaal. Bovendien is niet voldaan aan de eis dat het voltijds kleuteronderwijs moet zijn. De dochter van eiser gaat drie uur in de ochtend naar school. Namens het bevoegde gezag is aan eiser geen toezegging is gedaan waaraan eiser het vertrouwen kon ontlenen dat hem een tegemoetkoming zou worden verstrekt, ondanks dat hij daarvoor niet in aanmerking komt.
Wat vindt eiser?
3. Eiser stelt dat kinderen in de deelstaat Rheinland-Pfalz, waarbinnen Ramstein ligt, in de leeftijdscategorie van drie tot zes jaar recht hebben op onderwijs en begeleiding bij een algemene onderwijsinstelling. Het is in Duitsland gebruikelijk een kind van drie jaar naar een Kindergarten te laten gaan. Dit is gelet op de regelgeving in Rheinland-Pfalz [1] geen dagopvang maar kleuteronderwijs. Aan de voorwaarden om een tegemoetkoming te krijgen wordt dus voldaan.
Eiser is bij het voorlichtingsgesprek in het kader van zijn plaatsing in het buitenland niet verwezen naar de Administratieve aanwijzing 1.16. onderwijskosten. Ook is hem niet geadviseerd een verzoek om informatie in te dienen bij het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (DCIOD). Eiser is onjuist voorgelicht. Op basis van de aan hem verstrekte informatie mocht eiser erop vertrouwen dat een tegemoetkoming in de onderwijskosten zou worden verstrekt.
Verweerder had in dit geval de aanvraag moeten inwilligen op grond van de hardheidsclausule van artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD).
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser recht op een tegemoetkoming op grond van artikel 16, vierde lid, van het VBD?
5.1.
Uit artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van het VBD blijkt dat verweerder een zekere mate van ruimte heeft om te beoordelen welke vorm van onderwijs voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarbij het beleid mag voeren dat is opgenomen in de Administratieve aanwijzing 1.16. Volgens dat beleid is de hoofdregel dat de onderwijskosten worden vergoed van vanaf de leeftijd van vier jaar.
De rechtbank stelt voorop dat niet is voldaan aan het vereiste uit dat beleid dat het bij driejarigen moet gaan om voltijds kleuteronderwijs. De dochter van eiser ging drie uren per dag naar school. Reeds daarom kwam eiser niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schoolkosten van zijn dochter.
Verder is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet gebruikelijk is dat kinderen van drie jaar in Rheinland-Pfalz kleuteronderwijs volgen. Uit de door eiser genoemde regelgeving van Rheinland-Pfalz kan slechts worden afgeleid dat ook driejarigen naar de Kindergarten mogen. Daarmee staat nog niet vast dat zij daar gewoonlijk kleuteronderwijs volgen. Daaraan doet niet af dat St. Davids, aan driejarigen wél kleuteronderwijs geeft dat het karakter heeft van een voorbereiding op basisonderwijs en dus niet het karakter heeft van een peuterspeelzaal, crèche of kinderbewaarplaats. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruikelijk is dat driejarigen in Duitsland dit soort onderwijs volgen. Eiser komt dus niet voor een tegemoetkoming in de schoolkosten van zijn dochter in aanmerking.
Is het vertrouwensbeginsel door verweerder geschonden?
5.2.
De hoogste bestuursrechters gebruiken een drie-stappenplan voor de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. [2]
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in de eerste plaats vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de het bestuursorgaan een toezegging is gedaan. Om aan te nemen dat een toezegging is gedaan, dient degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend (stap 1).
5.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een concrete toezegging, uitlating of gedraging van de zijde van verweerder op grond waarvan hij er op mocht vertrouwen dat hem een tegemoetkoming in de schoolkosten zou worden verstrekt. Eiser heeft een algemeen voorlichtingsgesprek bijgewoond in verband met zijn komende plaatsing in het buitenland. Hierbij is St. Davids genoemd als een door verweerder erkende school. Daaraan heeft eiser in redelijkheid niet een toezegging aan hem persoonlijk kunnen afleiden dat in alle gevallen dat een kind die school bezoekt recht bestaat op een tegemoetkoming in de schoolkosten en dat dus ook voor zijn driejarige dochter een tegemoetkoming zou worden toegekend. Daarvoor heeft een voorlichtingsgesprek een te algemene strekking. In geschil is of eiser tijdens de voorlichting is aanbevolen om alvorens zijn kind aan te melden voor de school, een verzoek om informatie in te dienen bij de DCIOD, om te bekijken of eiser voldeed aan alle voorwaarden van de regeling. Indien dit tijdens de voorlichting hem niet zou zijn aanbevolen, is dit niet aan te merken als toezegging, uitlating of gedraging op grond waarvan eiser erop mocht vertrouwen dat hij aan alle voorwaarden voldeed. Het lag voor de hand dat eiser informatie zou inwinnen over de vraag of zijn concrete situatie voldeed aan alle voorwaarden om voor een tegemoetkoming de schoolkosten in aanmerking te komen.
Omdat aan de eerste stap van het voornoemde stappenplan niet is voldaan, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
Had verweerder een tegemoetkoming moeten verstrekken met toepassing van artikel 28 van het VBD?
5.4.
De rechtbank vindt dat dit niet het geval is. Verweerder stelt terecht dat er geen sprake is van een situatie die in de regelgeving niet is voorzien. De regelgeving en het beleid voorzien uitdrukkelijk in de situatie dat een driejarige naar school gaat. Dat de regelgeving niet specifiek voorziet in een de situatie dat het gaat om een deelstaat van een land, betekent niet dat die situatie niet is geregeld. In de regelgeving is voorgeschreven dat de plaatselijke omstandigheden worden meegewogen. In artikel 16, vierde lid, van het VBD wordt gesproken van ‘het gebied van de plaatsing’ waaronder ook een deelstaat van een land valt.
Omdat er geen sprake is van een in de regelgeving niet voorziene situatie is hoefde verweerder niet een tegemoetkoming in de schoolkosten toe te kennen met toepassing van artikel 28 van het VBD.
5.5.
Het beroep is ongegrond.
Heeft eiser recht op schadevergoeding omdat de procedure te lang heeft geduurd?
5.6.
Eiser heeft verzocht om toekenning van immateriële schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn. [3]
5.7.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
5.8.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van appellant op 14 februari 2019 tot de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en ruim vier maanden verstreken. Er is daarbij geen aanleiding voor het oordeel dat in deze zaak de totale lengte van de procedure meer dan twee jaren mocht bedragen. De redelijke termijn is dus met ruim vier maanden overschreden.
Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder ruim elf maanden geduurd. De behandeling in de rechterlijke fase heeft minder dan anderhalf jaar geduurd. De redelijke termijn is dus in de bestuurlijke fase overschreden. De rechtbank zal de verweerder daarom veroordelen tot betaling aan eiser van een bedrag van € 500,-.
5.9.
Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden begroot op € 262,50
(1 punt voor het verzoek met een wegingsfactor van 0,5) voor verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD)
Artikel 16
1.In dit artikel wordt verstaan onder:
a. erkende onderwijsinstelling een door de overheid gesubsidieerde of naar het oordeel van de Minister daarmee gelijk te stellen instelling. Voor het buitenland wordt als erkend aangemerkt een Nederlandse of door Nederland gesubsidieerde school en bij het ontbreken daarvan een onderwijsinstelling voor lager of middelbaar onderwijs binnen of nabij de standplaats van de defensieambtenaar die - m.b.t. onderwijsaanbod, aansluiting op Nederlands onderwijs, kosten en plaatselijke omstandigheden door de commandant als passend wordt aangemerkt. Ter zake van universitair en hoger onderwijs een door de Minister erkende onderwijsinstelling.
(…)
2. De defensie-ambtenaar bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, die is geplaatst in een gebied buiten Nederland en die een of meer kinderen heeft die aldaar onderwijs genieten, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de daarmee verband houdende onderwijskosten, bijkomende kosten en de reiskosten.
(…)
4. Aanspraak op de tegemoetkoming, als bedoeld in het tweede lid, heeft ook de defensieambtenaar ter zake van de kosten van kleuteronderwijs voor zijn kind of kinderen met de leeftijd van drie jaren, indien het volgen van kleuteronderwijs door driejarigen in het gebied van plaatsing gebruikelijk is en met dien verstande dat de kosten van een crèche, peuterspeelzaal, kinderbewaarplaats en dergelijke niet in beschouwing worden genomen.
Artikel 28
De Minister is bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet
Administratieve aanwijzing 1.16
“Voor het kind dat valt onder artikel 9 lid 1 van het VBD worden de onderwijskosten vergoed vanaf de leeftijd van vier jaar, tenzij het in het land van plaatsing gebruikelijk is dat kinderen vanaf de leeftijd van drie jaar onderwijs genieten, dan worden de onderwijskosten vanaf 3 jaar vergoed. Kosten van een crèche, peuterspeelzaal, kinderopvang en dergelijke komen niet voor vergoeding in aanmerking op grond van het VBD art. 16. Teneinde aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming in de onderwijskosten voor een driejarig kind, dient dit kind wel voltijd onderwijs te volgen. Als er aan alle voorwaarden wordt voldaan, ka er een vergoeding voor deze kosten worden verleend op grond van de Regeling bijdrage kosten kinderopvang buiten Nederland.”

Voetnoten

1.§ (2) Kindertagesstättengesetz: Kindergärten sind allgemeine Erziehungs- und Bildungseinrichtungen vorwiegend für Kinder vom vollendeten dritten Lebensjahr bis zum Schuleintritt. Sie sollen bei Bedarf die Voraussetzungen dafür schaffen, dass auch Kinder anderer Altersgruppen aufgenommen werden können (altersgemischte Gruppen); dies gilt insbesondere für Kinder ab dem vollendeten zweiten Lebensjahr.
2.ABRS 29 mei 2019; ECLI:NL:RVS:2019:1694 en CRvB 31 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4351.
3.Zo als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).