ECLI:NL:RBDHA:2021:6441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
SGR 21/890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening van het beroepschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, waarin de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een kiosk werd geweigerd. Eiser stelde dat hij het beroepschrift tijdig had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift voor het verstrijken van de termijn was ter post bezorgd. De termijn voor het indienen van het beroepschrift eindigde op 22 januari 2021, maar eiser had pas op 27 januari 2021 een e-mail gestuurd naar de rechtbank, wat te laat was. Eiser had weliswaar verklaringen overgelegd van zijn moeder en partner, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig was verzonden. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de bewijslast en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van griffier mr. R.A.E. Bach, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder na toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure geweigerd aan eiser een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een kiosk ten behoeve van een lunchroom op het [plein] ter hoogte van nummer [nummer] te [plaats] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft eiser gereageerd op een brief van de griffier inzake de overschrijding van de beroepstermijn.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2021. Eiser is verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag nadat het besluit is toegezonden. Dit volgt uit artikel 6:7 in samenhang met artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.
3. Als iemand een beroepschrift te laat indient, moet de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het beroepschrift betrokkene niet kan worden toegerekend. Dan laat de rechtbank op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring als gevolg van die te late indiening achterwege.
4. Vast staat dat de dagtekening van het bestreden besluit 11 december 2020 is, zodat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 22 januari 2021.
5. Eiser heeft bij brief van 14 januari 2021, op 27 januari 2021 per e-mail door de administratie van de rechtbank ontvangen, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift is dus te laat ingediend.
6. Eiser stelt dat hij tijdig beroep heeft ingesteld. Hij heeft namelijk op 15 januari 2021 de enveloppe met het beroepschrift in de brievenbus aan de [straat] te [plaats] gedaan. Aangezien eiser geen ontvangstbevestiging van de rechtbank kreeg, heeft hij op
27 januari 2021 naar de administratie van de rechtbank gebeld om te vragen of het beroepschrift ontvangen was. Toen dit niet het geval bleek te zijn, heeft eiser zijn beroepschrift diezelfde dag per e-mail bij de rechtbank ingediend. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij het beroepschrift op 15 januari 2021 op de post heeft gedaan, heeft eiser twee handgeschreven verklaringen, van zijn moeder en zijn partner, overgelegd. Daarnaast heeft eiser een kopie van de door hem op 15 februari 2021 bij PostNL ingediende klacht ingediend. Ten slotte heeft eiser ter zitting nogmaals een kopie van zijn klacht, een e-mail van een klantenservicemedewerker van PostNL van 26 februari 2021, een verklaring van mevrouw [A] van [bedrijf] van 4 juni 2021 en een foto van de brievenbus waarin hij zijn beroepschrift heeft gedaan, overgelegd.
7. De last om te bewijzen dat het poststuk in kwestie tijdig is ingediend rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij het beroepschrift tijdig, voor het verstrijken van de termijn, ter post heeft bezorgd. Aan de hand van de door eiser overgelegde stukken is namelijk niet te verifiëren of eiser het beroepschrift daadwerkelijk op 15 januari 2021 in de brievenbus heeft gedaan. Een enveloppe met daarop een poststempel ontbreekt als bewijsstuk. De verklaringen van eisers moeder en partner zijn achteraf opgesteld en de juistheid hiervan kan achteraf niet vastgesteld worden.
8. Eiser heeft gepoogd aan te tonen dat de enveloppe met het beroepschrift door toedoen van Post NL in het ongerede is geraakt. Echter, uit de door eiser ingediende stukken blijkt niet wat er met eisers klacht van 15 februari 2021 gebeurd is. In de door eiser overgelegde e-mail van een klantenservicemedewerker van 26 februari 2021 wordt enkel aangegeven dat de klacht afgehandeld gaat worden door een collega van de brievenafdeling. Ter zitting heeft eiser aangegeven sindsdien niets meer van PostNL gehoord te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank had van eiser verwacht kunnen worden dat hij contact op zou nemen met PostNL om navraag te doen wat betreft de afhandeling van zijn klacht. Dat eiser dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening en risico.
9. Voor zover eiser heeft bedoeld te zeggen dat de overschrijding van de beroepstermijn hem niet kan worden aangerekend overweegt de rechtbank als volgt. Uit de verklaring van Baksi Multiservice blijkt enkel dat het PostNL-afgiftepunt van deze winkel tijdens de ‘lockdown’ beperkt open is geweest. Hieruit kan niet geconcludeerd worden dat het voor eiser onmogelijk was om zijn beroepschrift voor het einde van de termijn, al dan niet aangetekend, te versturen. De rechtbank acht hierbij van belang dat op het moment dat eiser zijn beroepschrift in de brievenbus stelt te hebben gedaan, 15 januari 2021, de beroepstermijn nog zeven dagen liep. Eiser had dan ook voldoende gelegenheid om, na vastgesteld te hebben dat het PostNL-punt op 15 januari 2021 gesloten was, op een later moment nogmaals een poging te wagen om zijn beroepschrift aangetekend te verzenden, althans ervoor zorg te dragen dat hij een bewijs van tijdige terpostbezorging kreeg. Desnoods had hij daarvoor naar een ander PostNL-punt kunnen gaan.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk zal worden behandeld.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2021.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.